donderdag 13 mei 2010

Informatie over memen

Als een verschijnsel kan worden verklaard zonder een of andere hypothetische entiteit aan te nemen, dan is er geen enkele reden om deze entiteit aan te nemen. Zo luidt ongeveer Ockhams scheermes (entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem) in de interpretatie van Bertrand Russell. Ik vind dat een mooi kentheoretisch principe. Beperk het aantal entiteiten dat je veronderstelt zoveel mogelijk. De talige variant van Ockhams scheermes luidt, wat mij betreft: voer (binnen de wetenschap) slechts nieuwe woorden in als je daarmee zaken kunt uitdrukken die anders niet (of slechts op zeer barokke wijze) onder woorden kunnen worden gebracht.
Er is dus enerzijds een ontologisch mes dat nutteloze entiteiten wegsnijdt. En, er is anderzijds een linguïstisch mes, dat het ongefundeerd babbelen tot een minimum beperkt. Tezamen vormen deze messen de snoeischaar die voorkomt dat de haag van wetenschap verwordt tot de wildgroei van pseudowetenschap.
In On the Senselessness of Memes betoog ik dat memen, indien ze worden opgevat als entiteiten die van de ene geest naar de andere worden gekopieerd, eenvoudig met het ontologisch mes kunnen worden weggesneden. De voornaamste reden daarvoor is, grofweg, dat het volstrekt onduidelijk is wat we bedoelen met een entiteit in de geest. Daarnaast hebben we geen criterium om vast te stellen of een meme (of een idee, of gedachte, of wereldbeeld) in de ene geest een kopie is van een meme in een andere geest. Als we niet weten wat memen in de geest precies zijn, en we niet weten wanneer de ene meme een kopie is van de andere meme dan kun je de hypothetische entiteit meme maar beter achterwege laten.

In plaats van een definitie van meme in geestrijke termen kunnen we dus beter kiezen voor een definitie in termen van observeerbaar gedrag of artefacten (door menselijk gedrag voortgebrachte voorwerpen). Derhalve mijn voorstel om meme na gebruik van het ontologisch mes aldus te definiëren:
meme Een (onderdeel van) artefact of gedrag dat kan worden overgedragen middels niet-genetische weg, in het bijzonder imitatie.
Maar op deze half gesnoeide definitie van meme moet ook het linguïstische mes worden toegepast. Memen werden naar analogie met genen geïntroduceerd ten einde op het onderzoek naar en de beschrijving van cultuurverschijnselen evolutietheorie toe te kunnen passen. Maar als voor alle cultuurverschijnselen het traditionele jargon net zo goed voldoet, dan zou het woord 'meme' slechts verwarring scheppen, of, erger nog, ten onrechte scherpte en wetenschappelijkheid suggereren. Op grond van het linguïstische mes is het dan beter om 'meme' weg te snijden.
En inderdaad, voor verreweg de meeste cultuurverschijnselen voegt een verwoording in termen van een evolutionair proces van memen niets toe. Traditionele beschrijvingen van cultuur en gedrag met behulp van imitatie en genetisch voordeel voldoen uitstekend. Gekopieerd gedrag levert genetisch voordeel op. Altruïsme bij mensen, bijvoorbeeld, laat zich uitstekend beschrijven als een gevolg van zelfzuchtige genen in combinatie met imitatie. En gekopieerde artefacten maken het leven domweg een stuk gemakkelijker en aangenamer, zodat er meer energie overblijft (wasmachines) of zich meer mogelijkheden voordoen (auto’s) voor voortplanting.
Dus, al definiëren we meme op basis van gedrag en artefacten, dan is nog steeds de vraag of ze Ockhams linguïstische mes overleven. Hebben memen wel bestaansrecht? In On the Senselessness of Memes weeg ik een aantal mogelijkheden om dit bestaansrecht in te vullen. Uiteindelijk blijft er slechts één over: het gebruik van de term meme is slechts zinvol als memen parasieten zijn van organismen en hun genen. Anders gezegd, slechts als memen organismen weten te misbruiken voor hun voortbestaan, voortplanting, en verspreiding, zou het zinvol zijn om de term meme in te voeren. In dat geval, namelijk, schiet een verklaring in termen van genen of organismen altijd te kort, of laat aspecten onderbelicht die door het gebruik van de term meme wel zichtbaar worden.
Let wel, daarmee moet, om een verschijnsel zinvol met behulp van memen te beschrijven, aan zes voorwaarden zijn voldaan:
(1) Robuustheid. Memen moeten als entiteit voor langere tijd kunnen bestaan. In ieder geval lang genoeg om zich voort te planten. (Anders worden ze weggesneden door het ontologische mes.)
(2) Vruchtbaarheid. Memen moeten via een of ander proces kopieën van zichzelf in de wereld helpen. Deze kopieën en de kopieën van kopieën, enzovoort, zal ik aanduiden met “nakomelingen.”
(3) Subtiele variatie. Zo nu en dan moet een nakomeling iets afwijken van zijn voorouder. Dit afwijken mag niet zoveel zijn dat de nakomeling niet meer als kopie herkenbaar is.
(4) Selectie. Op memen moet een selectieproces plaatsvinden, waardoor sommige memen meer nakomelingen voortbrengen dan andere.
(De eisen 2 tot en met 4 zorgen voor een evolutionair proces.)
(5) Het succes van de meme mag niet te herleiden zijn tot voordeel voor het organisme, of de genen van het organisme. (Anders worden ze weggesneden door het linguïstische mes.)
(6) Om de term meme ingang te laten vinden moeten er memen zijn die het evolutionaire succes van organismen en hun genen verminderen. (De eis van parasitisme.)
Indien een meme aan deze zes eisen voldoet weten we zeker dat het als zelfstandige evolutionaire entiteit met zelfzuchtige belangen tegengesteld aan die van genen bestaat, en dus niet kan worden gereduceerd tot genen of tot het fenotype van genen. Zo betoog ik althans in On the Senselessness of Memes.
Bestaan er artefacten of gedragingen die aan deze zes eisen voldoen? Ik zal mij hier beperken tot artefacten. Dus, bestaan er artefacten die parasitair zijn op mensen?
Tot nu toe ben ik slechts één serieuze kandidaat voor een dergelijke parasitaire memetische status tegengekomen, de mobiele telefoon. Ik heb meerdere malen beschreven hoe mobieltjes ons leven verrijken en zich tegelijkertijd tot parasieten ontpoppen, en zal dat hier allemaal niet herhalen. Mijns inziens voldoet de mobiele telefoon aan de zes eisen:
(1) Het is een duidelijk object, met een behoorlijke levensduur.
(2) Mobieltjes zorgen voor kopieën van zichzelf. Dat doen ze door ons brein zodanig te bewerken dat wij hun voortplanting verzorgen. Deze situatie is niet ongewoon, ook niet in de biologische evolutie. (Richard Dawkins beschrijft in The Extended Phenotype hoe de cannabis plant ons ook op die wijze gebruikt.)
(3) De nakomelingen van mobieltjes vertonen soms kleine variaties.
(4) Op de nieuwe typen mobieltjes vindt een sterke selectie plaats.
(5) Het gebruik van mobieltjes leidt niet tot verhoogde vruchtbaarheid bij mensen. (Eerlijk gezegd, weet ik dit niet helemaal zeker. Het zou zo kunnen zijn dat mensen met een mobieltje meer seksuele contacten hebben, en meer nakomelingen hebben dan mensen zonder mobieltje. Als dat zo is, dan is een mobieltje geen meme.)
(6) Het mobieltje vraagt veel van onze tijd, geld en energie, meer dan met het oog op ons eigen evolutionaire proces goed is. (Mits, zie 5.) Mensen besteden geld aan het mobieltje dat ze beter aan voedsel of nakomelingen zouden kunnen uitgeven.
En met het vervullen van deze zes eisen zou het mobieltje een heuse memeparasiet zijn geworden.
Of dat werkelijk zo is, zal de tijd leren. Mobieltjes staan in veel opzichten nog in de kinderschoenen. In de komende decennia zal het mobieltje daadwerkelijk fysiek ons lichaam binnendringen en pas dan zal het parasitaire karakter helemaal duidelijk kunnen worden.
Gisteren stuitte ik bij toeval op nog een kandidaat memeparasiet: de anticonceptie pil. Deze pil voldoet op zijn minst aan de eisen 1 tot en met 5. De vraag is echter of de pil het aantal nakomelingen van een vrouw nadelig beïnvloedt. Het zou zo kunnen zijn dat vrouwen die de pil gebruiken op de lange termijn (na een paar generaties) meer nakomelingen hebben, dan vrouwen die de pil niet gebruiken. Bijvoorbeeld doordat de nakomelingen die zij krijgen gezonder zijn, omdat de vrouwen meer energie kunnen investeren in ieder van hun nakomelingen. Mocht dat niet zo zijn, en mocht de pil het aantal nakomelingen daadwerkelijk negatief beïnvloeden, dan is de pil een memeparasiet. Wellicht zullen dan op de hele(!) lange termijn alle vrouwen een pilallergie hebben.

Nawoord
Wat levert een discussie rond memen op?
In ieder geval niet veel kandidaatmemen. Richard Dawkins heeft gelijk: “[de meme] is nog in het babystadium en drijft nog onhandig rond in zijn oersoep…”
Maar in On the Senselessness of Memes speelt op de achtergrond nog een andere filosofische discussie een rol, de discussie rond de term informatie. Hoe hard moet Ockhams snoeischaar worden gezet in informatie? Misverstanden rond de term meme zijn onlosmakelijk verbonden met misverstanden rond de term informatie. Memen worden vaak gezien als informatiepakketjes. Wikipedia spreekt van een "besmettelijk informatiepatroon". Deze informatiepakketjes vermenigvuldigen en verspreiden zich over breinen. Ik heb laten zien dat memen opgevat als dergelijke informatiepakketjes niet tot de haag van wetenschap behoren.
Maar de situatie rond de term informatie is nog ondoorzichtiger dan die rond meme. Is het bij meme ten minste nog mogelijk om eisen te formuleren waaraan het gebruik moet voldoen, de term informatie wordt te pas en te onpas gebruikt als het gaat om cognitieve aspecten van de menselijke geest. In de ergste gevallen worden onze hersenen een plek waarin informatie rond zingt, wordt er informatie tussen hersenengebieden heen en weer gezonden, of komt informatie voor hersengebieden beschikbaar. We weten in al deze gevallen niet precies wat er wordt bedoeld. Als we het woord ‘informatie’ hier zouden vervangen door het woord ‘memen’, dan zou de onzinnigheid onmiddellijk duidelijk zijn: de hersenen zijn een plek waar memen rond zingen, of er worden memen tussen gebieden heen en weer gezonden, of memen komen voor hersengebieden beschikbaar. Maar door over te schakelen op een nog veel vagere term, informatie, valt het pseudowetenschappelijke karakter van informatieverwerking nauwelijks meer op.
Mijn voorstel zou dan ook zijn om Ockhams ontologische en linguïstische mes eens stevig in de term informatie te zetten. Dat zou de filosofie, psychologie, cognitieve - en neurowetenschappen zeer ten goede komen.

maandag 10 mei 2010

Eten is weten

De afgelopen weken heb ik mij serieus afgevraagd wat de smaak van filosofie zou kunnen zijn. Natuurlijk, normaliter is filosofie geen bezigheid die vraagt om het gebruik van smaakpapillen. Maar als je mensen tijdens een etentje filosofie wilt laten proeven, moet je je er toch enigszins een voorstelling van kunnen maken hoe filosofen smaken. Tegelijkertijd is het natuurlijk gewoon een mooie, bijna kannibalistische, uitdaging. Als ik deze of gene filosoof zou klaar maken, waar voor sensatie zou zij of hij dan op de tong teweegbrengen?
Ik maakte een eerste, tentatieve schets. Martha Nussbaum moest zoet smaken, uiteraard. Mark Rowlands moest vegetarisch zijn, met kaas. En bij Daniel Dennett moesten de drie levels of description te zien zijn. Zo ontstond een lijst van tien filosofen waarvan er uiteindelijk acht op tafel belandden. Op basis van deze schetsmatige lijst stelden Lien & Peet een menu samen:

Willard Quine (1908-2000)
Quine is ondermeer bekend vanwege zijn These van de Onbepaaldheid van Vertaling. Deze these zegt dat twee onderzoekers hetzelfde talige verschijnsel radicaal verschillend kunnen interpreteren, zonder dat er ooit een mogelijkheid zal zijn om te bepalen wie gelijk heeft. Bij Quine horen dan ook twee radicaal verschillende interpretaties van tomatensoep:
Gazpacho & Geroosterde Tomatensoep

Richard Rorty (1931-2007)
Solidariteit, ironie en contingentie maken een individu. We sluiten ons, met of ondanks, al onze eigenaardigheden bij een groep aan. Hoe solidair we ook met deze groep zijn, in ons achterhoofd weten we dat die solidariteit nooit absoluut mag zijn. Onze solidariteit behoudt derhalve een ironische ondertoon:
Saladebuffet (Stel Uw Eigen Salade Samen)

Mark Rowlands (1962- )
In De filosoof en de wolf beschrijft Rowlands hoe hij vegetariër wordt. Brenin, zijn wolfbroeder, doet mee, en geniet daarna van kaas en vis, in plaats van grote stukken vlees:
Vegetarische Quiches met Kaas





Daniel Dennett (1942- )
Het gedrag van ieder systeem (organisme, organisatie of object) kan volgens Dennett op drie verschillende niveaus worden beschreven. Ten eerste volgens de fysieke werking (“Dit scharnier zorgt ervoor dat het waterniveau niet boven de 16 cm uitkomt.”). Daarnaast volgens de ontwerpbeschrijving (“Deze knop is bedoeld om de kanalen te kiezen.”). En tenslotte als intentioneel systeem (“De thermostaat weet hoe laat ik thuiskom!”). Bij Dennett hoort dus een gerecht in drie lagen:
Laagjes Lasagne met Zalm & Avocado

Michel Onfray (1959- )
Op 27 jarige leeftijd krijgt Michel Onfray een zware hartaanval. Hij overleeft het wonderwel. Door zijn artsen wordt hij daarna op een zwaar dieet gezet. Maar al snel besluit Onfray dat dit nooit de bedoeling van het leven kan zijn. Zijn motto wordt: genieten en laten genieten. De lekkerste smaken proeven, hoe ongezond ze ook geacht worden te zijn:
Paling in Roomsaus

Ian Buruma (1951- )
Buruma is een kind van een Nederlandse vader en Joods-Engelse moeder. Hij studeerde Chinese literatuur en daarna Japanse film. Een belangrijke rode draad in het werk van Buruma is dat hij geen onoverbrugbare kloof ziet tussen Oost en West. Mensen in Japan, Indonesië, Afghanistan en Nederland hebben vergelijkbare behoeften en dagelijkse zorgen. Deze menselijkheid kan altijd de basis vormen voor een vruchtbare dialoog:
Muffin met Oosterse Kruiden

Martha Nussbaum (1947- )
Zijn gevoelens slechts lastig als het om objectieve oordelen gaat? In haar werk laat Nussbaum zien dat dit beslist niet het geval is. Integendeel. Love’s Knowledge. Wat Liefde Weet. Door gevoelens van liefde verkrijgen we een vorm van kennis die met het verstand alleen niet te bereiken is:
Honingcake


Jane Goodall
Door Jane Goodall kregen apen een diep menselijk gezicht. Zij leefde vele jaren, in zware omstandigheden, te midden van chimpansees. Ze beschreef als eerste gedragingen zoals jagen, intensief gebruik van gereedschap en oorlogsvoering bij chimpansees. Goodalls publicaties over onze naaste evolutionaire verwanten hebben ook de kennis over onszelf enorm verrijkt. Wie laat zich niet verlokken door bananen, nootjes en chocolade?
Bananen met Chocoladesaus en Amandel

Lien & Peet bereidden de gerechten. Tijdens en na het eten konden mijn disgenoten op een formulier (klik hier voor dit formulier) de verbanden proberen te leggen tussen filosofen en gerechten. Voor de winnaar was er een fles wijn. Chateau Sartre, uiteraard.
Voor velen was het een lastige opgave. Dat lijkt logisch. Want, hoe leg je een metaforisch en smakelijk verband tussen gerechten en filosofen? Toch onderscheidden enkele deelnemers zich door duidelijk boven kansniveau te scoren. De nummer drie van de avond was Mattijs Hünneman. Zijn commentaar was dat je in dit soort gevallen je eerste ingeving moet volgen. Verder wist hij, naar eigen zeggen, niets van filosofie. Naast Mattijs waren er twee nummers één. Gerard Numan (solo) en het team Donderdag Filosofie (Willie Tuiten, Irene Oomkens en Hans Fidder) hadden beide slechts twee fouten. Beide overigens dezelfde fout. Ze hadden Dennett geassocieerd met honingcake en Nussbaum met lasagne. Numan en het team Donderdag Filosofie krijgen allebei een fles wijn, en, bij deze, een eervolle vermelding op www.liaturches.nl.

De grote tevredenheid over de smaak van het eten, in combinatie met een grote verwarring over het verband tussen filosofen en gerechten toonde echter aan dat de stelling “Eten is weten” nog geenszins bewezen is.

Ivo Lochtenberg (Nieuw Akademia) en Jakomien Hamminga (Walsemaweer) dienden een filosofisch protest in: “Kan het niet zo zijn dat sommige van de disgenoten een beter verband tussen de gerechten en de filosofen hebben gelegd dan jij van tevoren had bedacht?”
Dat zou uiteraard kunnen. Toch is de kans daarop erg klein. Om twee redenen. Ten eerste kwamen de juiste antwoorden van de disgenoten meer overeen dan hun foute antwoorden. En ten tweede gold voor deze quiz natuurlijk hetzelfde wat vroeger voor een literatuurexamen gold. De vraag was niet “Welke filosoof hoort bij welk gerecht?”, maar “Welke filosoof wordt door Ronald Hünneman geassocieerd met welk gerecht?”.
Ach, het was tenslotte ook mijn feestje!

Links: