vrijdag 26 december 2008

Waarheid en duurzaamheid













These are all tough, tough problems; the only way to solve them is to get people excited.
Peter Senge

De werkelijkheid waarop kennis betrekking heeft moet onveranderlijk zijn, vonden zelfs de eerste Griekse filosofen. Want hoe zou je kennis kunnen hebben van iets dat voortdurend verandert? Als wat je meent te weten, bij de eerste de beste rimpeling van de werkelijkheid niet meer klopt, dan kan het nooit kennis zijn. Dus wil kennis mogelijk zijn, dan moet er een werkelijkheid zijn die niet verandert, de Ware Werkelijkheid, zeg maar.
Die Ware Werkelijkheid kan niet de wereld van de zintuigen zijn. Onze waarnemingen veranderen immers voordurend. Alles stroomt, ontstaat, vergaat, begint en vervormt. Kennis uitsluitend op zintuiglijke waarnemingen funderen is als bouwen op een moeras, als je geluk hebt blijft een hooghartig paleis even staan, maar uiteindelijk wordt het onvermijdelijk opgeslokt door de grillen van de ondergrond. Echte kennis daarentegen berust op de Ware Werkelijkheid die achter de vliedende verschijnselen schuilgaat. Wiskunde, natuurkunde en bètawetenschappen verklaren de veranderlijke verschijnselen door een beroep op een wereld van abstracte vormen, elementaire deeltjes en wetenschappelijke methoden. Deze verankeren de waarheid zonder zelf ooit waargenomen te kunnen worden. Absolute waarheidpretenties gaan zo hand in hand met een verwijzing naar een Ware Werkelijkheid die per definitie onzichtbaar is.
Filosofie is de eeuwenlange worsteling om aan dit uitgangspunt te ontsnappen. De grootste verdienste van de moderne filosofie is dan ook het besef dat kennis, zintuiglijke waarneming en interactie met de wereld onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In dat proces wordt iedere heiligheid uiteindelijk vermalen en is iedere waarheid niet meer dan een tijdelijk plek in de luwte. Elke nieuwe onderstroom kan oude waarheden voorgoed ten onder laten gaan, hoe dierbaar de rust ook was. Het is daarom niet verwonderlijk dat ieder tijdsgewricht antifilosofische pogingen doet dit tij te keren. Iedere cultuur kent tradities, instituten, boeken en heiligen die een bovenmenselijke eeuwigheidswaarde krijgen toegeschreven.
Het grote gevaar voor het begrip duurzaamheid is dat het een plaats krijgt binnen een dergelijke Ware Werkelijkheidstraditie. Dat zou de onmiddellijke filosofische dood van het begrip betekenen. Duurzaamheid zou met de Ideeënwereld van Plato op de schroothoop van het westerse denken belanden. Dit gevaar is zo groot omdat de term duurzaamheid al lijkt te impliceren dat het tijdelijke wordt overstegen. Wat duurzaam is, is per definitie niet tijdelijk. Daardoor is duurzaamheid automatisch verbonden met gevoelens van diep ontzag en heiligheid. Daardoor dreigt duurzaamheid te verkerkelijken, te verworden tot Waarzaamheid, een instituut met een officiële leer uitgedragen door groene priesters en globale kardinalen. Om die al te wisse dood te voorkomen wil ik nu al plechtig verklaren dat voor echte duurzaamheid hetzelfde geldt als voor echte waarheid. Echte duurzaamheid bestaat niet.

It is about how we live together.
Peter Senge

Maar zoals het einde van absolute waarheid niet het einde van waarheid betekent, zo betekent het einde van echte duurzaamheid niet het einde van duurzaamheid. Er is in dat opzicht een mooie parallel tussen waar en duurzaam. Dat waarheid mensenwerk is en geen Godsgeschenk, betekent namelijk dat waarheid juist wel bestaat. Waarheid bestaat daar waar mensen het met elkaar eens zijn, samen bouwen en wonen, samen een gemeenschap vormgeven en ideeën uitwisselen. Met andere woorden, waarheid bestaat net zo hard als de Martinitoren, de Erasmusbrug en het Binnenhof. Er is geen verschil tussen terroristen die de Martinitoren opblazen en terroristen die onze waarheden ondermijnen. Afschaffing van de slavernij, vrouwenkiesrecht, leerplicht, democratie en scheiding van kerk en staat hebben dezelfde hardheid als de Domtoren.

People have to be passionate.
Peter Senge

Op dezelfde wijze is duurzaamheid verbonden met mensengemeenschappen. Menselijk handelen, en alleen menselijk handelen maakt zaken duurzaam. In de loop van de geschiedenis van de aarde hebben natuurrampen en de strijd om het bestaan 99,99% van de soorten uitgeroeid. Voor het eerst is er nu een soort die zaken in stand wil houden.
Duurzaamheid is door mensengemeenschappen omschreven dierbaarheid met daar op afgestemde ideeën en handelingen. Wij hebben geen heilige plicht tegenover Moeder Aarde, en om dezelfde reden geen heilige plicht tegenover welke andere soort ook. Wat we wel hebben zijn sentimenten en ideeën. En die sentimenten en ideeën vormen de enige basis voor onze zorg voor de ons omringende wereld. Duurzaamheid is inderdaad gebouwd op een moeras. Maar ja, ook de mij meest dierbare stad is niet meer dan een wankel geval op palen.

dinsdag 25 november 2008

De kleinst mogelijke oorzaak

Laten we, om te kijken waar we dan argumentatietechnisch toe gedwongen zijn, eens aan Thomas van Aquino toegeven dat “als er geen eerste oorzaak is, dan is er ook geen uiteindelijk doel, noch zijn er tussenliggende oorzaken. Daarom is het noodzakelijk om een eerste oorzaak te veronderstellen, die door iedereen God wordt genoemd.” De onbewogen Beweger van Aristoteles. Uiteraard zou iemand onmiddellijk kunnen tegen werpen dat het begrip oorzaak voorafgaand in de tijd impliceert, en dat er nu eenmaal niets aan het tijdstip nul vooraf kan gaan en dat God dus ook nooit de oorzaak van het begin kan zijn… of zoiets. Maar vandaag doen we dat niet. Vandaag verklaren we plechtig: “Ook de Big Bang moet een oorzaak hebben, en het is heel logisch dat we die oorzaak God noemen.”
Wat kunnen we dan over de oorzaak van de Big Bang zeggen? In ieder geval dus één ding, de oorzaak heet God. Maar verder? Mensen die God als oorzaak van de Big Bang poneren gaan er steevast vanuit dat die God zeer groot moet zijn. Dat is wonderlijk. Waarom zou de oorzaak van iets groots nog groter moeten zijn? Iedere kettingreactie bewijst het tegendeel. Iedere wereldoorlog bewijst het tegendeel. Gekke-koeien-ziekte bewijst het tegendeel. Minieme oorzaken kunnen reusachtige gevolgen hebben.
Het idee dat een oorzaak alle eigenschappen van het gevolg al in zich moet hebben is een oud en hardnekkig misverstand. Verscheidene denkers uit alle tijden gaan er vanuit dat een oorzaak het gevolg als het ware moet omvatten. Gekke-koeien-ziekte kan dus niet een gevolg zijn van een prion, maar moet het gevolg zijn van iets dat veel groter is, de doorgeslagen consumptie maatschappij, bijvoorbeeld. Een wereldoorlog ontstaat doordat de totale wereld in onbalans is, niet door een onbetekenend incident. Een kettingreactie is het vrijkomen van in een moeizaam proces gestolde energie. En de kredietcrisis is het gevolg van enkele fundamentele, grove fouten in ons geglobaliseerde economische bestel.
Uit deze logica volgt dat als een gevolg groot is, de oorzaak nog groter moet zijn. In het volgende fragment uit Pauw en Witteman illustreert Johan Huibers deze denkwijze op voortreffelijke wijze. Op een gegeven moment vertelt hij hoe klein de zon is (terwijl we die al zo groot vinden). Hij vertelt daarna dat er sterren zijn die nog veel groter zijn dan de zon. Hij had ook kunnen vertellen dat het heelal zo’n 13 miljard lichtjaar in doorsnee is (maar dan was hij waarschijnlijk in de clinch gekomen met zijn geloof dat zegt dat het heelal slechts zesduizend jaar oud is, en hoe kan licht dan 13 miljard jaar onderweg zijn geweest?). Het wonderlijke is dat hij daarna zegt dat we ons dus niet kunnen voorstellen hoe groot God is.



Maar dat is vreemd. Waarom zou de grootte van God samenhangen met de grootte van het universum? Toch alleen als je veronderstelt dat een oorzaak groter moet zijn dan het gevolg? Maar wie dwingt ons tot dat uitgangspunt?
Ik stel daarom het volgende antwoord voor op de vraag van Aquino naar de oorzaak van de Big Bang: “Je hebt gelijk, Thomas. Iets moet de Big Bang hebben veroorzaakt. Aangezien het heelal steeds verder uitdijt, en dus klein begonnen moet zijn, moet die oorzaak iets heel kleins, iets maximaal miniems zijn, iets echt onvoorstelbaar kleins en onvoorstelbaar onbetekenends. Zo onvoorstelbaar dat je het het best Infinitisimaal kan noemen, of God zoals jij zegt. God is dan de kleinst mogelijk denkbare oorzaak van de Big Bang. Weet je… het zou eigenlijk helemaal niet verwonderlijk zijn als Hij binnenkort in Genève wordt herontdekt.”

NEE Creationisme - JA Darwin
Stichting Ark van Noach

zondag 23 november 2008

Het primaat van het gedrag

Neem de volgende twee vragen:
Ken jij de hoofdsteden van de provincies van Nederland?
Kun jij de hoofdsteden van de provincies van Nederland opnoemen?
Wat is het verschil tussen deze vragen? Volgens de common sense zou het zo kunnen zijn dat je de hoofdsteden van Nederland kent, zonder dat je in staat bent ze op te noemen. Zo zou, om het meest flauwe voorbeeld te noemen, je mond met tape dichtgeplakt kunnen zijn. Echter, in dat geval zijn het niet slechts de hoofdsteden van Nederland die je niet kunt opnoemen. Het verzoek “Kun je me zeggen hoe je heet?” zou eveneens onbeantwoord blijven. Laten we er daarom vanuit gaan dat iemand in staat is te zeggen hoe zij heet, en ons in dat geval afvragen of er een verschil is tussen het kennen en het kunnen opnoemen van hoofdsteden.
Het verschil lijkt voor ons Cartesianen doodeenvoudig. Om van iemand te kunnen zeggen dat zij de hoofdsteden van de Nederlandse provincies kent hoeft ze slechts in staat te zijn ze voor haar geestesoog op te roepen. Met andere woorden, om ze te kennen hoeft ze zich slechts bewust te kunnen zijn van de hoofdsteden. Het opnoemen van de hoofdsteden is een lichamelijke bijzaak. Zo zijn er veel meer dingen die ik denk zonder dat ik ze onder woorden breng. Uiteraard zou ik in principe al die gedachten onder woorden kunnen brengen, maar gelukkig hoef ik aan die schier oneindige taak niet te beginnen om aan te tonen dat ik kennis bezit. Het is voldoende dat kennis in mijn geest zit. (Alhoewel het idee van iemand die heel veel weet, maar daarvan nooit iets laat blijken, uiteraard erg vreemd is.)
Laten we dit het standpunt van het primaat van de geest noemen. Om de hoofdsteden van onze twaalf provincies op te noemen, roepen we de steden op in onze geest om ze daarna via de stembanden naar buiten te gooien. Ralph Waldo Emerson (1803-1882) verwoordde het primaat van de geest als volgt: “The ancestor of every action is a thought.” Eerst denken dan doen. Spreken is het formuleren van voorafgaande gedachten.
Dat dit laatste echter beslist onwaar is weet iedere spreker. Slechts in het geval van een woord voor woord uitgeschreven lezing, is het zinvol zijn om bij het oplezen daarvan te zeggen dat voorafgaande gedachten uitgesproken worden. Toch geldt ook in dat geval hetzelfde als het algemeen geldt, namelijk dat het proces van spreken door de tussenkomst van gedachten slechts wordt verstoord. Probeert u eens een verhaal aan iemand te vertellen waarbij u iedere zin vooraf in uw hoofd formuleert. Wellicht is deze exercitie voor u als spreker nog enigszins opgewekt te volbrengen, maar uw toehoorder zal zich stierlijk vervelen, als zij het verhaal al kan volgen.
Het primaat van de geest suggereert dat denken in een ander medium geschiedt dan handelen. “Gedachten bevinden zich in een andere substantie dan handelingen,” zou Descartes zeggen. In jezelf spreken is een ander proces dan hardop spreken. Denken vindt plaats in onze geest, handelen is een beweging van onze lijfmachine. De Britse filosoof Gilbert Ryle (1900-1976) schreef hierover:

Onze gedachten voor onszelf houden is een geavanceerde verworvenheid. Pas in de middeleeuwen leerden mensen te lezen zonder hardop te lezen. Op dezelfde wijze moet een jongen hardop leren lezen voordat hij leert stillezen, en hardop kwebbelen voordat hij in zichzelf kwebbelt. Toch zijn veel theoretici er vanuit gegaan dat de stilte waarin de meesten van ons hebben leren te denken een essentiële eigenschap van gedachten is. Maar stilte, alhoewel vaak heel handig, is net zo min essentieel als de beperking van het aantal toehoorders tot één.

Volgens Ryle was het primaat van de geest dus een mythe, de mythe van de ghost in the machine. Om ons handelen en onze hersenen te begrijpen zullen we ons aan deze mythe moeten ontworstelen, hoe lastig dat ook is in deze Cartesiaanse tijd. Het primaat ligt niet bij het denken, maar bij het gedrag. Dat wat we geest noemen is slechts secundair. Het verschil tussen het opnoemen van de hoofdsteden van de provincies van Nederland en het denken aan de hoofdsteden van Nederland is dan inderdaad het verschil tussen niet of wel je mond dicht tapen. Anders gezegd, om aan de hoofdsteden van Nederland te denken moet je deze hoofdsteden opnoemen om dan op het allerlaatste moment je mond neuraal dicht te tapen.
Dit is vergelijkbaar met de neurale schakelingen die ons in staat stellen om twee vingers op te steken. De hoofdschakeling daarbij is de grijpreflex waarbij al onze vingers samengaan. Bij het opsteken van twee vingers wordt de grijpreflex in gang gezet, waarna deze voor twee vingers wordt onderdrukt, geïnhibeerd. Strikt genomen steek je dus niet twee vingers op, maar voorkom je van die twee vingers dat ze samentrekken.
Hetzelfde gebeurt bij in stilte denken. We spreken terwijl we op het laatste moment de beweging van de stembanden inhiberen. Daarom bewegen onze lippen als we iets minder geconcentreerd zijn. Aan hardop en in stilte spreken liggen dezelfde neurale structuren ten grondslag. Daarom is het onmogelijk om tegelijkertijd te spreken en te bedenken wat we zullen gaan zeggen. Voorafgaand aan het spreken weten we domweg niet wat we gaan zeggen. Daarom lachen we soms zo hard om onze eigen grappen. We hadden ze namelijk zelf ook niet zien aankomen.

The Concept Of Mind
The Concept Of Mind
Gilbert Ryle

zondag 9 november 2008

Obama en hoop













This election had many firsts and many stories that will be told for generations. But one that's on my mind tonight is about a woman who cast her ballot in Atlanta. She's a lot like the millions of others who stood in line to make their voice heard in this election except for one thing - Ann Nixon Cooper is 106 years old. She was born just a generation past slavery; a time when there were no cars on the road or planes in the sky; when someone like her couldn't vote for two reasons - because she was a woman and because of the colour of her skin.
And tonight, I think about all that she's seen throughout her century in America - the heartache and the hope; the struggle and the progress; the times we were told that we can't, and the people who pressed on with that American creed: Yes, we can.
At a time when women's voices were silenced and their hopes dismissed, she lived to see them stand up and speak out and reach for the ballot. Yes, we can.
When there was despair in the dust bowl and depression across the land, she saw a nation conquer fear itself with a New Deal, new jobs and a new sense of common purpose. Yes, we can.
When the bombs fell on our harbour and tyranny threatened the world, she was there to witness a generation rise to greatness and a democracy was saved. Yes, we can.
She was there for the buses in Montgomery, the hoses in Birmingham, a bridge in Selma, and a preacher from Atlanta who told a people that “we shall overcome”. Yes, we can.
A man touched down on the Moon, a wall came down in Berlin, a world was connected by our own science and imagination. And this year, in this election, she touched her finger to a screen, and cast her vote, because after 106 years in America, through the best of times and the darkest of hours, she knows how America can change. Yes, we can.


Een historische nacht met mooie, emotionele televisie, voor mij verspreid over tien zenders en oneindig veel plekken op het internet, werd afgesloten met een passend ingetogen overwinningsspeech van Barack Obama. Volgens de eerste commentaren was het een onopmerkelijke redevoering. Obama sprak inderdaad zoals van hem mocht worden verwacht. Hij vierde de overwinning: “[C]hange has come to America.” En hij bedankte iedereen, van zijn dierbaren, zijn running mate en zijn campagneteam tot alle kiezers: “I will never forget who this victory truly belongs to - it belongs to you.”
Maar naast deze inderdaad onopmerkelijke plichtplegingen bevatte de redevoering ook het bovenstaande briljante fragment. Hierin verbindt Obama het lot van de wereld, het lot van Amerika en zijn lot, met het lot van Ann Nixon Cooper, een zwarte vrouw geboren in het begin van de vorige eeuw. Het fragment is zo goed omdat Obama erin slaagt een uiterst elegant antwoord te geven op de vraag wat morele vooruitgang is. Hij doet dit op een wijze die qua vorm sierlijk verwijst naar Martin Luther King en qua inhoud aansluit bij Amerikaanse pragmatisten als John Dewey en
Richard Rorty, en bij een centrale term uit het Christendom, hoop.
Iedereen die de ideehistorische achtergrond van Obama wil begrijpen zou Rorty’s Philosophy and Social Hope en zijn Achieving our Country (
zie hier voor een preview) moeten lezen. Rorty citeert in Philosophy and Social Hope Dewey:

For Dewey, Emerson’s talent for criterionless hope was the essence of his value to his country. In 1903 Dewey wrote: ‘[T]he coming century may well make evident what is just now dawning, that Emerson is not only a philosopher, but that he is the philosopher of Democracy.’ Dewey’s point was that Emerson did not offer truth, but simply hope. Hope – the ability to believe the future will be unspecifiably different from, and unspecifiably freer than, the past – is the condition of growth. That sort of hope was all that Dewey himself offered us, and by offering it he became our century’s Philosopher of Democracy.

Op precies dezelfde wijze is Obama de President of Democracy: “while we breathe, we hope…” Het verhaal van Ann Nixon Cooper is dus niet zomaar een sentimenteel verhaal. Het is een antwoord aan de cynici die zeggen dat de gedachte van morele vooruitgang gelijk staat aan aanmatigende arrogantie. Het is ook een antwoord aan de relativisten die stellen dat iedere tijd en iedere cultuur zijn eigen waarheid heeft. En het is een antwoord aan Bush, de conservatieven en de christelijk platonisten die volhouden dat we de kennis van het goede al bezitten en slechts de donkere krachten hoeven uit te roeien die het goede bedreigen. Met betrekking tot cynisme, relativisme en conservatisme geldt: Ann Nixon Cooper weet wel beter.
In 1963 beval Eugene Connor, het hoofd van de politie van Birmingham, Alabama, dat de
protestmars van kinderen, studenten, mannen en vrouwen gebroken moest worden met hogedrukspuiten en politiehonden. Kleren van jongens werden verscheurd, jonge vrouwen werden door de druk van het water over auto’s heen geblazen. De studenten die ineendoken of vielen sloegen door de nietsontziende waterstralen op het asfalt of het beton van de stoep. Connor liet blanke toeschouwers naar voren komen terwijl hij schreeuwde: "Let those people come forward, sergeant. I want 'em to see the dogs work." Deze gebeurtenissen staan gegrift in het geheugen van Amerika, net zoals de woorden die King schreef vanuit de gevangenis in Birmingham:

They have acted in the faith that right defeated is stronger than evil triumphant. Their witness has been the spiritual salt that has preserved the true meaning of the gospel in these troubled times. They have carved a tunnel of hope through the dark mountain of disappointment.

Barack Obama maakt hoop, meer nog dan King, tot de centrale term van zijn politiek en moreel handelen. Het Yes, we can verwijst niet naar een morele werkelijkheid van right en evil, of naar kennis van een eeuwige, goddelijke morele orde, het verwijst naar de hoop en mogelijkheid een betere wereld te scheppen met een toenemende gevoeligheid voor de problemen van anderen. De wreedheid van politieman Connor was namelijk niet het gevolg van zijn intelligentie, onwetendheid of slechte opleiding. Rorty schrijft:

People can be very intelligent […] without having wide sympathies. It is neither irrational nor unintelligent to draw the limits of one’s moral community at a national, or racial, or gender border. But is undesirable – morally undesirable.

De wreedheid van Connor was een gevolg van zijn onvermogen de wereld te ervaren door de ogen van degenen die hij als onmensen beschouwde. Die ongevoeligheid voor de behoeften en de pijn van een ander maakte hem tot een wreed persoon, niet zijn gebrek aan kennis van de morele werkelijkheid. Rorty:

So it is best to think of moral progress as a matter of increasing sensitivity, increasing responsiveness to the needs of a larger and larger variety of people and things. Just as the pragmatists see scientific progress not as the gradual attenuation of a veil of appearance which hides the intrinsic nature of reality from us, but as the increasing ability to respond to the concerns of ever larger groups of people […], so they see moral progress as a matter of being able to respond to the needs of ever more inclusive groups of people.

Obama moet dit hebben gelezen, want ook hij verbindt wetenschappelijke en morele vooruitgang:

A man touched down on the Moon, a wall came down in Berlin, a world was connected by our own science and imagination.

Morele vooruitgang, ook in politieke zin, is geen kwestie van morele kennis, maar van morele verbeelding. Democratie verwordt tot een economie van belangen als er geen bereidheid is tot een morele blik, dat wil zeggen, een toenemende gevoeligheid voor de belevingswereld van anderen. Dat schreef Rorty, en dat weet Obama. En zolang de president van de Verenigde Staten dat weet, is er hoop:

As Lincoln said to a nation far more divided than ours: "We are not enemies, but friends… though passion may have strained it must not break our bonds of affection."


Links:

Barack Obama (2008),
Victory Speech
Martin Luther King (1963),
Letter from the Birmingham Jail
Simon Blackburn (2003),
Richard Rorty

Philosophy And Social Hope
Philosophy And Social Hope
Richard Rorty

Achieving Our Country
Achieving Our Country
Richard Rorty

zondag 28 september 2008

Extreem zinloos














’s Avonds laat, als enige klant in de McDonalds, met niet meer vertier dan de Metro van die ochtend, opende de frase “extreem zinloos geweld” een wereld aan gedachten. Ik had geen idee wat extreem zinloos geweld was. Zinloos geweld is al een lastig begrip. Is het zinloos om iemand in elkaar te slaan omdat hij met een verkeerde blik naar je vriendin kijkt? Het is fout, niet ethisch te verantwoorden, maar is het ook zinloos? En wat is dan extreem zinloos?
Logisch Positivisten hadden halverwege de twintigste eeuw een duidelijk omschreven gebruik van het begrip zinloos. Een taaluiting is zinloos als deze niet leidt tot praktisch toetsbare consequenties. De uitspraak “De werkelijkheid is één,” bijvoorbeeld, mag tot een zaligmakend rustgevend gevoel leiden, maar is op geen enkele manier toetsbaar. Er is geen waarneming te bedenken die onderscheid zou maken tussen deze uitspraak en de uitspraak “De werkelijkheid is veelvuldig.” Daarom zijn beide uitspraken zinloos, zinledig, zonder betekenis.
Zouden uitspraken ook extreem zinloos kunnen zijn? Totdat ik naast een hamburger de Metro las had ik die vraag nooit gesteld. Het schema van de Logisch Positivisten was immers afgerond. Het leek in ieder geval nutteloos om het verder uit te breiden met het etiket “extreem zinloos”. Als uitspraken onderscheiden worden die geen betekenis hebben, is het dan nog zinvol om uitspraken te onderscheiden waarvan de betekenis onder het nulpunt daalt? Als een uitspraak is ontdaan van alle betekenis, wat kan er dan verder nog af?
Terwijl ik kauwde op mijn lauwe, dunne frietjes, begon een medewerker stoelen te verzetten en tafels af te nemen. Zou zij iets tegen mij hebben kunnen zeggen dat extreem zinloos was? Zonder betekenis en … bijvoorbeeld, … uitermate ergerlijk? Dat was het! Er zijn zinloze uitspraken, maar sommige van die uitspraken zijn ook nog eens uitermate ergerlijk. Uitspraken die niet toetsbaar zijn, en daarnaast nog eens het effect hebben dat ze ergernis teweeg brengen. Of nog beter, extreem zinloze uitspraken ondermijnen zinvolle uitspraken. Extreem zinloze uitspraken zijn conversatiestoppers, zinnen die een eind maken aan iedere levendige discussie. Duizenden voorbeelden vulden mijn geest:
- Alles is relatief.
- Uiteindelijk zijn we gewoon deeltjes.
- Dat is nu eenmaal mijn mening.
- Het moet uit de lengte of uit de breedte komen.
- Volgens mijn wiskundige intuïtie is er meer dan waar en onwaar.
- Ieder heeft zijn eigen waarheid.
- Het is een kwestie van smaak.
- De Bantoe is primitief.
- De vrouw is in wezen onderdanig.
- Alle mensen zijn zondig.
- De vrije wil is niet vrij.
- Bewustzijn is een quantumverschijnsel.
Enzovoort, enzovoort.
Extreem zinloze uitspraken brengen een conversatie de doodsteek toe. Na een extreem zinloze uitspraak is iedere volgende uitspraak zinloos. Een extreem zinloze uitspraak leidt niet tot een voortzetting van een discussie, maar tot de vernietiging ervan.
Enigszins opgewekt begon ik aan de McOriental, mijn favoriete burger van het moment. Het idee van extreem zinloze taaluitingen sloot mooi aan bij de notie van extreem zinloos geweld. Ik had zinloos geweld altijd gedefinieerd als geweld dat geen verband hield met andere beweegredenen van de dader dan het geweld zelf, of een bredere obsessie met geweld. Iemand of iets fysiek schaden om het fysieke schaden. Happy slapping is zinloos geweld, net zoals een toevallige voorbijganger in elkaar slaan en vandalisme. Extreem zinloos geweld is dan geweld dat onbedoeld ondermijning van het menselijk verkeer tot gevolg heeft. Zonder dat de dader erop uit is ontwricht extreem zinloos geweld de samenleving, zaait angst en haat, ondermijnt iedere poging tot interactie tussen mensen, en blokkeert daarmee de weg tot menselijk geluk. Aangezien het allemaal onbedoeld is, schijnt de achterlijkheid van de plegers fijntjes door hun extreem zinloze geweld heen.
De voorbeelden dwarrelden weer voor mijn geestesoog, net zoals het besef dat mijn ideeën bij thuiskomst waarschijnlijk niet houdbaar zouden blijken te zijn en wellicht zelfs zinloos. Zou er ook sprake kunnen zijn van extreem zinloos verbaal geweld?
De uitspraak “Een halve liter ice tea is teveel om half twaalf ’s nachts” leidt in ieder geval wel tot toetsbare consequenties.

Logical Positivism
Logical Positivism
A. J. Ayer

zondag 21 september 2008

Ladder naar beneden

Het begrip vocabulaire blijft in Richard Rorty’s teksten vaag en in zekere zin ongrijpbaar. Dat moet ook, want het begrip bevindt zich op de grens tussen metafysische filosofische theorieën en het alledaagse leven. Rorty’s teksten verleiden denkers om de idee van een Eeuwige Waarheid los te laten ten faveure van een intellectueel leven in de alledaagse werkelijkheid van sociaal - en politiek leven, wetenschap, literatuur en kunst. Door mensen ervan te overtuigen dat hun denken en handelen nooit het aardse zal ontstijgen, zoals Plato hoopte, dwong Rorty zijn lezers tot het ironische besef dat onze blik op de wereld slechts tijdelijk is, gebonden aan het perspectief van een sterfelijk biologisch wezen. Onze blik, ons vocabulaire, kan dus nooit worden overgeheveld naar het Rijk van de Waarheid. Ons vocabulaire bepaalt ons denken en handelen, maar we zullen er nooit boven kunnen zweven om te zeggen: “Kijk, dat is nu ons vocabulaire!” Dat laatste zou immers betekenen dat we toch een mogelijkheid hebben om het tijdelijke vanuit de Eeuwigheid te beschouwen. Daarom bezigt Rorty de term vocabulaire slechts gedurende een korte periode van zijn filosofische leven, om te ontsnappen aan de Eeuwigheid. Wittgensteins ladder, maar dan naar beneden.
Economie is een prachtig voorbeeld van een vocabulaire. In een paar honderd jaar is een economisch jargon met een daaraan gekoppelde praktijk ontstaan waarnaar wij mensen ons voegen alsof het de enige mogelijkheid is om aan de vergetelheid te ontsnappen. Begrippen als inkomen, verdienen, lenen, hypotheken, BNP, Nederlandse Bank, rente, aandelen, opties en banksaldo bepalen het denken en handelen van mensen op een schaal die zelfs door op de Bijbel geïnspireerde vocabulaires nooit is bereikt. De helden van onze Olympus zijn zonder uitzondering steenrijk. De aanvoerder van de Quote 500 is de vervanger van wat eens de Paus was. Stof waren we en tot het slijk der aarde zijn wij wedergekeerd.
Overdreven? Ga eens een dag lang na hoeveel van uw handelingen en uitspraken vorm en betekenis krijgen doordat ze zijn ingebed in het Economische Vocabulaire. Niet slechts de voor de hand liggende voorbeelden tellen hierbij: “Is er nog geld voor een nieuwe broek?”, “Ga je nog om die salarisverhoging vragen?”, “Ik zit in schaal 11”, of “Volgens mij gaat het niet goed met Els”. Het Economisch Vocabulaire heeft ook invloed op de wijze waarop we over onderwijs, zorg, sociaal leven en liefde denken en spreken. Onze leerlingen worden economische eenheden, patiënten worden cliënten, van onze vrienden hebben we nog wat te goed en we willen zien dat onze investering in een relatie wat oplevert.
Toch is er tot zover nog niet veel aan de hand. We hebben nu eenmaal taal nodig om ons denken en handelen vorm te geven en, in een sociale context, uit te leggen. Het Economisch Vocabulaire is daar uitermate voor geschikt. Met bijna wiskundige precisie valt over keuzen na te denken, en diezelfde wiskundige precisie kan worden gebruikt om de gemaakte keuzen te verantwoorden. “Economisch onverantwoord” is een sterk tegenargument in iedere discussie. Tekort aan meerwaarde kan worden gebruikt om de inspanningen rond een patiënt te staken. En zo nu en dan is het toegestaan om de winkel dicht te gooien teneinde de balans van het leven op te maken.
Maar juist door dit universele gebruik van het Economisch Vocabulaire ontstaat het idee dat dit vocabulaire verwijst naar De Werkelijkheid. Niet langer is het Economisch Vocabulaire een gekozen terminologie om greep te krijgen op lastige aspecten van het leven, maar het verwordt in de geesten van de gebruikers tot dé Beschrijving van dé Werkelijkheid. Mensen worden tot boekhouders die denken dat Debet en Credit goddelijke wortels in de werkelijkheid hebben. Het Economisch Vocabulaire is niet slechts een instrument om orde te scheppen en met een ironische glimlach te onderzoeken, maar biedt een blik op de werkelijkheid die achter de alledaagse wanorde schuilgaat. Hun geketende blik maakt dat normale stervelingen het niet kunnen zien, maar economen weten dat het leven onderworpen is aan eeuwige economische wetten. Dus zijn economen de hoeders van het Geluk, zij kennen immers de wetten van de Werkelijkheid.
Deze week mochten ze weer optreden, en uitleggen hoe het er met ons voorstaat. Kredietcrisis was de term. Aandelen kelderden, rentestanden stegen, de regering van Verenigde Staten greep op communistische wijze in, indexen sloegen naar twee kanten uit, het einde van de economische groei kwam in zicht, er werd geld verloren en vreselijk veel geld verdient. Het meest ontluisterende van deze crisisweek was echter dat er geen enkele ruimte was voor ironie, geen ruimte kon zijn voor ironie, omdat de wereld dreigde te vergaan. Het werd pijnlijk duidelijk dat het Economisch Vocabulaire een Finaal Vocabulaire is, zoals Rorty dat noemde. Wie ligt er nog wakker van God als de beurzen aan het instorten zijn?
En toch is er een goede kans dat het helemaal nergens over gaat.

Of lees het boek:

dinsdag 16 september 2008

Onze taal














Psychologie was mijn populairste vak op school. En Nederlands mijn goeiste. Ik besef me ook wel dat RTL niet met alles rekenschap kan houden!


maandag 8 september 2008

Dat kan beter

Zijn wetenschap en televisie met elkaar te verenigen? Is het mogelijk om een programma te maken dat voldoet aan de kijkcijferwensen van de omroepbazen en dat tegelijkertijd recht doet aan wetenschap? De tot nu toe gevonden oplossingen voor deze vraag zetten het spektakel centraal. In Mythbusters en Braniac wordt een jeugdig publiek aan de buis gebonden met snel gemonteerde beelden van ontploffingen, waanzinnige experimenten en flitsende vrouwen. Maar met iedere explosie wordt de wetenschappelijke inhoud verder ondermijnt. En hoe leuk de programma’s ook zijn om samen met je kinderen te kijken, mij bekruipt altijd de drang om alles van genuanceerder commentaar te voorzien.


Bezoek DAT KAN BETER!

Dat kan beter van de VPRO is een volgende en wat mij betreft betere poging tot kijkbuiswetenschap. In ieder geval verenigt de slogan van het programma televisie met wetenschappelijk positivisme: “Programma over de wens om alles beter te maken dan het is.” Die invalshoek is goed gekozen. Wetenschap krijgt vooral hoge kijkcijfers en een goede beoordeling op het moment dat haar vondsten de wereld beter maken dan ze is. En terecht, want wetenschap bedrijven puur om het weten leidt weliswaar tot een verrukkelijke verrijking van de geest, maar pas als wetenschappelijke resultaten kunnen worden omgezet in vermindering van ziekte en verbetering van levensomstandigheden mag wetenschap aanspraak maken op de financiële middelen van een maatschappij.
Catolijn Jonker, hoogleraar Kunstmatige Intelligentie, was in de eerste aflevering een schoolvoorbeeld van een briljant wetenschapper. Haar onderzoek richt zich op de mogelijkheden om het menselijk geheugen te verbeteren en uit te breiden. Ze vroeg zich daarbij niet af hoe ons geheugen precies werkt, maar vooral hoe het versterkt en uitgebreid kan worden met technologische middelen. Ze had naar mijn mening veel meer aan het woord moeten komen. Vooral omdat haar benadering goed aansluit bij het filosofisch externalisme.
Externalisme is het idee dat geestprocessen hun vorm krijgen door de interactie tussen het menselijke brein, lichaam en de omgeving waarin dat brein en lichaam zich bevinden. Het geheugen bevindt zich volgens het externalisme slechts voor een deel binnen ons schedeldak. De rest bevindt zich in het van het lichaam en daarbuiten. En het is de interactie tussen buitenwereld, lichaam en brein die bepaalt hoe herinneringen zich aan ons voordoen. Doordat Jonker zich richt op mogelijke externe uitbreidingen van het geheugen, en de manier waarop de interactie tussen mens en technologie plaatsvindt bestudeert zij het geheugen zoals een medicus het lichaam bestudeert, gericht op verbetering en daardoor inzicht krijgend in de werking.
Het contrast met Jaap Murre, hoogleraar Theoretische Neuropsychologie, was groot. Murre is dan ook een uitgesproken internalist:
“Waar zit het geheugen? Het geheugen zit in de hersenen. Mensen denken altijd dat het op bepaalde plekken zit. Maar het geheugen is eigenlijk verspreid in de netwerken tussen de zenuwcellen. Dus de zenuwcellen zijn met elkaar verbonden en die verbindingspunten vormen met elkaar grote netwerken en iedere geheugeninhoud zit in één zo’n netwerk.”
Laat ik, om het verschil tussen internalisme en externalisme duidelijk te maken, wat termen onderscheiden. Dat waarvan we ons bewust worden als we ons iets herinneren noem ik de herinnering. Alle fysieke componenten die aan de herinnering ten grondslag liggen noem ik het geheugen. Internalisten en externalisten zijn het over veel zaken eens. Zo gaat de discussie over de inhoud van de herinnering. De discussie gaat ook niet over de vraag of menselijke hersencellen noodzakelijk betrokken zijn bij menselijke herinneringen. Beiden zien hersencellen als onontbeerlijk. Alleen, volgens externalisten wordt de specifieke inhoud van een herinnering mede bepaald door andere fysieke componenten dan hersencellen. Met andere woorden, externalisten zeggen dat hersencellen een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het geheugen, maar geen voldoende voorwaarde. De herinnering is, net als andere geestelijke vermogens, voor haar werking en inhoud afhankelijk van de rest van het lichaam en de buitenwereld.
Laat ik mijn antwoord op de vraag “Waar was u toen u hoorde van de aanslagen op 11 september?” als voorbeeld nemen. De eerste keer dat ik deze vraag hoorde zat ik achter mijn laptop te kijken naar Uitzendinggemist.nl. Onmiddellijk zag ik mijzelf in mijn herinnering weer zitten op de bank tegenover de tv. Ik wist zelfs nog wat ik indertijd dacht: “Dit is het begin van iets vreselijks…” Maar toen ik het beeld van mijn geheugen overzag begonnen mij ongerijmdheden op te vallen. Ik zat in mijn herinnering in de kamer van het huis waar ik nu woon, maar daar woonde ik ten tijde van 9/11 niet. De tv in mijn herinnering was de tv die ik nu bezit, maar die bezat ik toen niet, of wel? En welke tv dan wel? De bank was ook de bank van nu, maar hadden we die toen al? Stukje bij beetje de- en reconstrueerde ik de eerste herinnering. Ik wiste in mijn gedachten locatie, meubels en kleuren, en verving ze door oudere exemplaren.
In dit voorbeeld komt de uiteindelijke herinnering tot stand door een complexe, gelaagde interactie van mijn brein met de huidige omgeving. In mijn oude woning met de oude meubels en apparaten had mijn herinnering er ongetwijfeld anders uitgezien. Toch zou een internalist kunnen volhouden dat de bewustzijnsinhoud afhangt van de activiteit van de hersencellen, en nergens anders van. Dat die activiteit in iedere omgeving verschillend is, zo argumenteert de internalist, is logisch, want de activiteit van hersencellen hangt nu eenmaal van de omgeving af. Externalisten zijn het hier mee eens, maar gaan een stap verder. De rol die de omgeving speelt verschilt niet principieel van de rol die hersencellen spelen. De fysieke interactie die mensen met hun omgeving hebben is net zo bepalend voor de inhoud van hun bewustzijn, als de interactie tussen verschillende gedeelten van de hersenen. De grens die internalisten rond het neurale weefsel trekken verleggen externalisten tot rond de aspecten van de omgeving waarmee een interactie mogelijk is.
Wellicht helpt het volgende voorbeeld. Stel, mijn herinnering over 11 september wordt gestuurd door een hersengebiedje waarvan de werking niet tot mijn bewustzijn doordringt, maar dat wel van invloed is op de inhoud ervan. Is dat gebiedje onderdeel van mijn geheugen? Uiteraard, daarover zijn internalisten en externalisten het eens. Echter, externalisten zien geen principieel verschil tussen dit gebiedje en aspecten in de buitenwereld die op het geheugen van invloed zijn. Dus mijn huidige woonomgeving die mijn herinneringen stuurt en vormgeeft is onderdeel van mijn geheugen. De fysieke interactie tussen hersengebieden verschilt in de ogen van externalisten niet principieel van de fysieke interactie die we met onze omgeving hebben. Het feit dat ik iedere dag in mijn huis rondloop, tv kijk en op de bank neerplof bepaalt mede de vorm van mijn herinneringen. Dat die invloed er is dringt niet tot mijn bewustzijn door, maar dat geldt ook voor zoveel processen in mijn hoofd. Freud had gelijk, al wees hij teveel naar binnen. Het onderbewuste bevindt zich voor een deel buiten mijn lijf, het buitenbewuste, zeg maar.
De les is dat de hersenen een uitermate belangrijk orgaan zijn, want zonder hersenen geen menselijk bewustzijn en geen menselijk geheugen. Maar, en let op dit maar, bij geheugen en bewustzijn komt meer kijken dan de hersenen. Net zoals hart en longen optimaal functioneren bij een bepaald zuurstof percentage en luchtdruk, zo functioneert het geheugen het best in een mnemonische milieu, een bepaald lijf in een bepaalde omgeving.
Desgevraagd schatte Murre de inhoud van het menselijk geheugen:
“Als je een deel van het geheugen omzet in bytes, kom je uit op duizend harde schijven van een moderne computer.”
Ik weet niet precies hoe het programma gemonteerd is, maar in de uitgezonden context is het natuurlijk een vreemde schatting. Wat is nu een byte in termen van hersencellen? Acht hersencellen? Acht verbindingen? Acht synapsen? En dan nog, wat stelt een byte voor? Dit is een prachtig voorbeeld van hoe de computermetafoor ons denken over de menselijke geest stuurt (ook een vorm van externalisme, overigens!). Hersenen zijn een onderdeel van het proces dat herinneringen produceert, een onderdeel en niet het hele proces.
Iets vergelijkbaars geldt voor het menselijk bewustzijn. Ook bewustzijn komt volgens externalisten niet tot stand door het brein alleen. Om de positie van externalisten te verduidelijken zal ik een extreme stelling innemen: Van de buitenwereld die we ervaren komt slechts een fractie in de hersenen binnen. Natuurlijk, het bewustzijn lijkt een imposante hoeveelheid informatie te bevatten, maar niets is minder waar. Dit wordt mooi geïllustreerd door de volgende twee video's rond change blindness:

Change Blindness; you cannot be aware of everything




We denken dat we alles zien, maar we zien niet alles. We hoeven ook niet alles te zien. Zolang de wereld er is kunnen we steeds bij de benodigde informatie komen. We slaan niets intern op, maar scannen met onze zintuigen desgewenst de omgeving af. Ons brein is geëvolueerd in een omgeving die in de belangrijkste opzichten stabiel was, en dus als basis voor het bewustzijn dienst kon doen. De vraag hoe wij ons aan de omgeving koppelen is daarom vele malen interessanter dan de vraag hoe de hersenen een mooi product afleveren. Murre:
“Je moet je voorstellen, je hebt die miljarden cellen die staan te vuren. Dat is een enorme chaos in feite. En het is dus prachtig dat bewustzijn, wat we eigenlijk meemaken, daar behoorlijk veel structuur in weet aan te brengen. Het lijkt wel erg, maar als je ziet hoeveel erger het is in de hersenen. De hersenen leveren uiteindelijk een heel mooi product af waar we ons dan bewust van zijn en waar we dan ook nog wat over kunnen zeggen.”
Het tegenovergestelde is waar. De hersenen doen bijna niets. De buitenwereld is stabiel, en daardoor is ons bewustzijn stabiel. Als het te druk wordt in je geest zoek dan structuur in de buitenwereld, is een goed advies. Begin met het opruimen van de kamer.
Daarom is de onderzoeksvraag van Catolijn Jonker zo interessant. Hoe verloopt de interactie tussen ons brein en de buitenwereld? Hoe moet een apparaat eruit zien dat ons geheugen versterkt? Kunnen we ons direct koppelen aan een encyclopedie, aan Wikipedia? Hoe sluiten we een gehoorapparaat aan op de gehoorzenuw? Hoe kan technologie onze omgang met de sociale wereld verrijken? Het onderzoek naar dergelijke vragen zal meer aan het licht brengen dan rechtstreeks onderzoek aan de binnenwereld, ook al wordt dat laatste ondersteunt door steeds betere hersenscans. Dat is de belofte van het externalisme.
Daarom is Dat kan beter een prachtige titel voor een wetenschapsprogramma. Zeker voor de menselijke geest geldt dat door onderzoek naar hoe het beter kan, wordt blootgelegd hoe het zit. Kijken dus!

Televisie uitzending
Dat kan beter

dinsdag 19 augustus 2008

Vrij voorspelbaar

Dit blog is een reactie op Degeneratie door Martin de Boer.

Stel, er is een God die precies weet wat wij zullen gaan doen en wat wij zullen gaan laten. Met andere woorden, stel er is een God die ons handelen met een oneindige zekerheid en nauwkeurigheid kan voorspellen. Zou een dergelijke God het einde van onze wilsvrijheid betekenen?
Nee, want voorspelbaarheid en wilsvrijheid zijn niet tegengesteld aan elkaar. Veel keuzen die mensen maken zijn voorspelbaar, maar worden daarmee niet onvrij. Als ik moet kiezen tussen roti kip of een patatje oorlog, kunnen mensen die mij een beetje kennen gemakkelijk voorspellen wat ik zal gaan kiezen, maar dat maakt mijn keuze niet onvrij. Het is een keuze, en een keuze vloeit voort uit persoonlijkheidskenmerken die redelijk stabiel zijn, dus voorspelbaarheid ligt voor de hand. Zelfs als er een Culinaire God zou zijn die al mijn keuzen op het gebied van gerechten gedurende mijn hele leven correct zou kunnen voorspellen, dan nog zou dat niets afdoen aan de vrijheid van mijn keuzen. Als ik de mogelijkheid heb, kies ik gerechten in overeenstemming met mijn smaak. Het zou zorgelijk worden als ik patatje oorlog zou gaan eten als er roti voorhanden is. Dat zou geen wilsvrijheid zijn maar een teken van geestelijke achteruitgang, of een uit de hand gelopen discussie over determinisme.
Kortom, het voorspellend vermogen van God maakt ons niet onvrij. Als we keuzes maken doen we dit op basis van een overwegingproces. Dat proces is voor anderen te overzien, en dus te voorspellen. Gelukkig maar, anders was iedereen steeds stom verbaasd over onze keuzes. Een God die alles kan voorspellen is gewoon een hele goede psycholoog, of een neuroloog met een oneindig goede scan en een perfecte theorie.
Irrationaliteit of grilligheid beperken de vrije wil, niet voorspelbaarheid. Dat is geen ramp, lijkt mij. Liever een voorspelbare zondaar, dan een onvoorspelbare, want een voorspelbare zondaar heeft waarschijnlijk een goede grond voor zijn zonde, en anders wellicht een rationele toegang tot de aanleiding.
Echter, God kan ons niet slechts voorspellen, hij heeft ons en de hele reutemeteut ook geschapen. Is hij daarom niet verantwoordelijk voor onze zonden? Ja, natuurlijk. Hij is als bewuste Schepper de oorzaak van onze zonden, dus verantwoordelijk. Als Hij zou worden beoordeeld door een nog HOGERE AUTORITEIT dan zou hij schuldig bevonden kunnen worden. Maar wat zou dat? Of ik als wezen nu een gevolg ben van de Big Bang en natuurwetten of van God die met voorbedachte rade een zondige ziel in mijn lijf heeft geplaatst, maakt voor mij toch niets uit? Als ik bewust een, gemeten volgens Goddelijke Normen, zonde bega, dan kan dat een indirect gevolg zijn van de Big Bang of de Geest van God. In beide gevallen ben ik voor mijn daden verantwoordelijk, en kan ik mij niet verschuilen achter een of andere vorm van een Ich habe es nicht gewusst of een Sorry, just following orders.
De vraag is niet of er echte, metafysische, wilsvrijheid is. De vraag is of de handelingen die iemand uitvoert overeenstemmen met wat die persoon wil op grond van persoonlijkheid, uitgangspunten en overwegingen. God zou echt wreed zijn als ik steeds dingen zou doen die tegen mijn wil ingaan. Ik wil vloeken en God steekt er een stokje voor. Ik wil iemand een hart onder de riem steken bij haar beslissing tot euthanasie, en God legt mij veroordelende woorden in de mond. Ik wil mijn kinderen uitleggen hoe wonderschoon de evolutietheorie in elkaar zit, en een door God geënsceneerde kwantumsprong laat mijn stembanden een lofrede op Intelligent Design uitbraken. Kijk, dat zou pas wreed zijn.
Gelukkig handel ik over het algemeen in overeenstemming met mijn wil. En als dat niet gebeurt, dan kan ik later op die handelingen terugkomen om de zaken alsnog recht te zetten. Daarom maak ik me geen zorgen over de vraag of die wil vrij is. Door God geschapen of door natuurwetten bepaald, het is mijn wil. Gods alwetendheid en almacht botsen niet met mijn vrije wil, en ook niet met mijn verantwoordelijkheid voor mijn gedachten, woorden en daden. Niet zolang ik mijn wilsbesluiten enigszins consequent in de daarbij behorende daden kan omzetten. Het probleem is niet gelegen in metafysische wilsvrijheid, maar in de vraag in hoeverre God mij belet dat te doen waartoe ik na overweging besloten heb.
Voor zover ik kan nagaan, doet Hij dat niet. Of dat Hem tot een Goede God maakt of tot een Niet-Bestaande, kan ik per definitie niet overzien, en is dus niet iets om mij zorgen over te maken. Gods Almacht, Algoedheid en Alwetendheid degenereren mijn wil niet. Daarin is mijn vrijheid gelegen, en daarmee staan de wegen tot een door mij verkozen leven vol genot en geluksmomenten wagenwijd open.

Zie ook mijn Vrije Wil Binnenste Buiten, in
Lichaam en Geest, Jeroen Bartels e.a. (red.), Damon, 2006.

donderdag 14 augustus 2008

Metafysica Rothkowitzica

“Mijn ogen doen heel anders bij kleuren. Ik ga binnenkort naar de tentoonstelling van Rothko in Hamburg en laat me overweldigen door zijn gebruik van kleur. Nooit zou iemand uit Spanje zo kunnen schilderen, denk ik.”
Anonieme reactie op het vorige blog, Metafysica Hispánica.

“I realize that historically the function of painting large pictures is painting something very grandiose and pompous. The reason I paint them, however . . . is precisely because I want to be very intimate and human. To paint a small picture is to place yourself outside your experience, to look upon an experience as a stereopticon view or with a reducing glass. However you paint the larger picture, you are in it. It isn’t something you command!”
Mark Rothko

“[Ik] keek vol genot om mij heen. Wat ik ervoer was een zee van licht en kleuren. Daarin vermoedde ik gebouwen, appartementen, ingerichte kamers, stenen, mensen en weet ik wat al niet meer. Maar ik ervoer kleuren.”
Uit het vorige blog, Metafysica Hispánica





“Wat Locke dus een secundaire kwaliteit noemde, komt als een van de eerste zaken bij mij binnen. Waarom dan een secundaire kwaliteit?”
Uit het vorige blog, Metafysica Hispánica

"…the fact that one usually begins with drawing is already academic. We start with color."
Mark Rothko

maandag 11 augustus 2008

Metafysica Hispánica

Dankzij John Lockes (1632-1704) onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten zijn kleuren op de tweede plek beland van het ontologisch ereschavot. Nu zijn frasen als “ontologie” en “primaire en secundaire kwaliteiten” van die verrukkelijk hoogdravende filosofische termen die ons heel veel denkwerk opleveren, met heel veel letters tot gevolg, maar die bij nadere bestudering weinig om het lijf blijken te hebben. Toch heeft het onderscheid van Locke zijn weg gevonden naar het gezonde verstand. Het is dan ook een aantrekkelijk onderscheid: primaire kwaliteiten bestaan onafhankelijk van de waarnemer, secundaire kwaliteiten zijn waarnemer afhankelijk. Als voorbeelden van primaire kwaliteiten noemde Locke vorm, grootte, aantal, inhoud en dichtheid. Secundaire kwaliteiten zijn kleur, smaak, reuk en geluid. Het onderscheid valt zo mooi samen met het onderscheid tussen objectief en subjectief. Over smaak valt te twisten, maar over aantal niet. Als de mensheid zou uitsterven zouden de overblijvende objecten op de aarde nog steeds een vorm, grootte, aantal, inhoud en dichtheid bezitten. Maar zonder mensen zijn er geen vruchten die zoet smaken, stegen die stinken, rode zonsondergangen, of krakende geluiden van een zoldertrap. Natuurlijk zijn er zonder de mensheid nog wel deeltjes, chemische reacties, trillingen en energie, maar deze worden niet langer waargenomen als kleur, smaak, reuk of geluid.
Althans, volgens Locke, want in Spanje bekroop mij weer het gevoel dat Locke er ook naast zou kunnen zitten. Laten we, om te zien waarom, eens beginnen bij de biologie, in plaats van bij de filosofische metafysica. Wij zijn biologische wezens met een uitgebreid waarnemingsapparaat. Dat waarnemingsapparaat stelt ons in staat bepaalde aspecten van de omgeving te detecteren, met name aspecten die voor ons overleven van belang zijn, zoals voedsel, soortgenoten en bedreigingen. Om dit te bewerkstelligen moet ons waarnemingsapparaat uit alle mogelijke aspecten van de omgeving die aspecten filteren die voor ons van belang zijn.
Dit laatste klinkt triviaal, maar is het niet. Sinds
Immanuel Kant (1724-1804) zijn hele scholen filosofen behept met het idee dat het menselijk waarnemingsapparaat niet zozeer de omgeving filtert, maar van de omgeving een beeld construeert. Op basis van de prikkeling van de zenuwuiteinden in de zintuigen construeert ons waarnemingsapparaat een beeld van de werkelijkheid. Dat is op zich geen gek idee. Iedere wetenschappelijke theorie komt op die wijze tot stand, net zoals economische modellen en de weerkaart. Theorieën en modellen geven inderdaad een beeld van de werkelijkheid dat door mensen is geconstrueerd. Maar geldt hetzelfde voor waarnemingen, geldt hetzelfde voor alle waarnemingen?
De technische details van deze discussie sla ik nu even over, sterker nog, ik sla de hele discussie over, om onmiddellijk naar de conclusie te gaan. Het waarnemingsapparaat kan ook worden beschouwd als een filter dat bepaalde aspecten van de werkelijkheid doorlaat en andere niet. Neem ons oog, neem mijn niet-kleurenblinde oog. Mijn oog filtert uit alle mogelijke aspecten van de omgeving licht en kleuren in een veelheid van schakeringen. Mijn oog doet niets met geluidsgolven, of met chemische componenten van de lucht, of het zuurstofgehalte, of de sterkte van het zwaartekrachtveld. Mijn oog laat slechts licht en kleur door. Mijn oog is een licht- en kleurenfilter.
Iedere ochtend nadat ik bij de bakker in Barreda was geweest, keek ik vol genot om mij heen. Wat ik ervoer was een zee van licht en kleuren. Daarin vermoedde ik gebouwen, appartementen, ingerichte kamers, stenen, mensen en weet ik wat al niet meer. Maar ik ervoer kleuren.

Wat Locke dus een secundaire kwaliteit noemde, komt als een van de eerste zaken bij mij binnen. Waarom dan een secundaire kwaliteit? Omdat een kleurenblinde ook alle waarnemingen kan doen die voor natuurkunde van belang zijn? Omdat natuurkunde ook uitgelegd kan worden op een zwart-wit televisie? Dat mag allebei waar zijn, maar dat wil niet zeggen dat kleuren niet onafhankelijk van mensen bestaan. Het wil slechts zeggen dat het natuurkundefilter geen kleur doorlaat (en dus kleur moet uitlegen in termen van trillingen en deeltjes).
Als Locke in Spanje had gewoond, en niet in het grauwe Engeland en Nederland, dan hadden we nu wellicht materie uitgelegd aan de hand van kleur, en ons afgevraagd wie zich nog over vorm, grootte, aantal, inhoud en dichtheid zou verwonderen als de mensheid zou zijn uitgestorven.
Gelukkig is het maar metafysica.

vrijdag 8 augustus 2008

De overbluffende trap


“Quantum” is een meme. En daarmee bedoel ik dat het woord “quantum” een meme is en niet dat de idee quantum een meme is. Memen, net zoals genen, vermenigvuldigen en verspreiden zich volgens evolutionaire wetmatigheden. Memen worden gekopieerd, de kopieën verspreiden zich, een enkele keer wijken een of meer kopieën iets van het origineel af, op de kopieën vindt een selectie plaats en de geselecteerde memen vormen het begin van de volgende generatie memen. Het woord “quantum” is een prachtig voorbeeld van een evoluerend meme.
Laten we ons niet druk maken over de exacte betekenis van “quantum”. Of, laten we ons er wel druk over maken en vaststellen dat we niet weten van de betekenis van “quantum” is. Wat betekent dit woord op een pak Calgonit? “Quantum. Uniek 3 compartimenten technologie” staat er. Heeft dit iets met elementaire deeltjesfysica te maken? Wordt mijn vaat gewassen op basis van de onzekerheidsrelatie van Heisenberg? Als ik de deur van mijn vaatwasser dichtdoe is dan de toestand van de vuile borden onbepaald totdat ik de klep weer opendoe? Is er ergens op aarde een andere vaatwasser waarvan de toestand verweven is met de toestand van mijn vaatwasser? Ik vrees dat Calgonit niets van dat alles wil aangeven met het woord “quantum”.
“Quantum” heeft niets met quantummechanica te maken. Natuurlijk “quantum” is een meme dat ontstaan is in de twintigste eeuw rond de quantummechanica. En, om het maar even duidelijk te zeggen, de begrippen quantum en quantummechanica hebben wel degelijk een welomschreven betekenis, net zoals een hele reeks andere begrippen die met de opkomst van de quantummechanica zijn ontstaan (zoals onzekerheidsrelatie, quantumtoestand, virtuele deeltjes, actie op afstand en tunneleffect). Deze begrippen vormen in een onderling verband een geverifieerde wetenschappelijke theorie die op een succesvolle wijze het gedrag van subatomaire deeltjes beschrijft. Maar, deze theorie heeft slechts zijdelings iets met het woord “quantum” op het pak Calgonit te maken.
“Quantum” is namelijk een meme. En memen maken zich niet druk om hun betekenis. Memen willen vermenigvuldigd en verspreid worden, ten koste van andere memen. Tien jaar geleden had er wellicht “vernieuwd” gestaan. Maar het “vernieuwd”-meme heeft een paar jaar geleden plaats gemaakt voor het “power”-meme. Concurrent Sun zit wat dat betreft nog in de vorige fase:

De sporen van die fase zijn ook nog terug te vinden op een pak Calgonit, maar zullen, naar ik aanneem, snel verdwijnen:

Dit “power”-meme gaat plaatsmaken voor het “quantum”-meme (q-meme). Dat heeft, wederom, niets te maken met de betekenis van de woorden “power” of “quantum”, en ook niets met de betekenis van “vernieuwd”.
Het q-meme verspreidt zich met duizelingwekkende snelheid. Daarvoor maakt het q-meme gebruik van ons gedrag en onze hersenen. Wat er precies in onze hersenen gebeurt zal het q-meme een zorg zijn, zolang het q-meme maar wordt gekopieerd. Denkt u dat als we honderd mensen in een supermarkt vragen wat “quantum” betekent, dat we dan één en hetzelfde welluidende antwoord krijgen? Natuurlijk niet. Memen zitten namelijk niet in ons hoofd. Memen gebruiken ons hoofd als vermenigvuldigings-mechanisme, net zoals DNA celorganen gebruikt. En het q-meme weet vele breinen voor haar verspreiding te mobiliseren, ook breinen die nog nooit van Heisenberg hebben gehoord.
Het meest zinvolle dat we kunnen zeggen is dat “quantum” een term is die alle andere krachttermen overtroeft. Probeer het maar eens: Weet u wat fitness is, en Power Fitness? Google dan eens Quantum Fitness. Kent u yoga, en Power Yoga? Google dan eens Quantum Yoga. (Ik houd mij zeer aanbevolen voor meer voorbeelden van deze overbluffende trap: Fitness, Power Fitness, Quantum Fitness en Yoga, Power Yoga, Quantum Yoga.) Het q-meme zal dus verschijnen op plekken waar eerst het “power”-meme, het “vernieuwd”-meme, het “krachtig”-meme of het "verbeterd"-meme de dienst uitmaakten.
En dat niet alleen. Het q-meme heeft ook haar weg naar filosofische debatten gevonden. In de philosophy of mind duikt het zo nu en dan op om het meest krachtige aspect van de menselijke geest te verklaren, het bewustzijn. Quantum mind theorieën worden verdedigd door gerenommeerde schrijvers als Roger Penrose en David Chalmer. Toch is dit ook weer een voorbeeld van de overbluffende trap: Mind, Mind Power, Quantum Mind.

En ik vond zelfs deze hyperoverbluffende trap:

Dus, denken alle mensen die de q-meme verspreiden hetzelfde? Het antwoord op deze vraag is een ondubbelzinnig nee. Niels Bohr had andere gedachten bij het woord “quantum” dan Niels de Boer die een pak Calgonit koopt. En dit zijn de uitersten van een spectrum. Iedereen op dit spectrum verspreidt het q-meme, maar zonder enige interne overeenstemming. Q-memen zitten niet in het hoofd van hun verspreiders.
Nogmaals, dat hoeft ook niet. Een meme kan zich laten verspreiden zonder bij haar verspreiders een en hetzelfde effect te weeg te brengen. Sterker nog, memen die verschillende effecten sorteren bij hun verspreiders zullen succesvoller zijn dan memen die slechts één gelijkvormig effect teweeg brengen. Het q-meme dat Niels Bohr raakte zou, als dit meme slechts het Bohr-effect teweeg kon brengen, nooit door Niels de Boer verspreid worden. In evolutionaire termen, memen met een beperkt spectrum aan effecten zullen plaats maken voor breed-spectrum-memen. Wellicht is het q-meme dus zo succesvol omdat niemand, zelfs fysici niet, weet hoe de quantumtheorie precies moet worden geïnterpreteerd!
En juist dit onbepaalde q-meme dwingt mij ertoe dit blog te beëindigen met één bepaald element: de trailer van de nieuwe James Bondfilm.

zondag 29 juni 2008

Wat is een meme?









In Darwin’s Dangerous Idea geeft Daniel Dennett de volgende definitie van het begrip meme:

“These new replicators [i.e. memes] are, roughly, ideas. Not the “simple ideas” of Locke and Hume (the idea of red, or the idea of round or hot or cold), but the sort of complex ideas that form themselves into distinct memorable units – such as the ideas of: arch, wheel, wearing clothes, vendetta, right triangle, alphabet, calendar, the Odyssey, calculus, chess, perspective drawing, evolution by natural selection, impres-sionism, “Greensleeves”, deconstructionism.”

Dit is een onwerkbare definitie, zoals zal ik de komende keren betogen, alhoewel de definitie zeker tot de verbeelding spreekt. Memen zijn ideeën die zich vermenigvuldigen en over breinen verspreiden. De bedenker van de term meme, Richard Dawkins, spreekt van
Viruses of the Mind, virussen van de geest. Net zoals computervirussen zichzelf kopieëren naar andere computers, zo verspreiden memen zich over breinen. Dawkins begint met een citaat van Dennett uit Consciousness Explained:

“The haven all memes depend on reaching is the human mind, but a human mind is itself an artefact created when memes restructure a human brain in order to make it a better habitat for memes. The avenues for entry and departure are modified to suit local conditions, and strengthened by various artificial devices that enhance fidelity and prolixity of replication: native Chinese minds differ dramatically from native French minds, and literate minds differ from illiterate minds. What memes provide in return to the organisms in which they reside is an incalculable store of advantages --- with some Trojan horses thrown in for good measure…”

In de volgende lezing zet Dennett zijn opvatting over memen fraai uiteen aan de hand van een parasiet die zich nestelt in het zenuwstelsel van mieren:



Ook Susan Blackmore geeft in navolging van Dawkins en Dennett in The Meme Machine een omschrijving van meme die draait rond ideeën en hersenstructuren:

“I shall use the term ‘meme’ indiscriminately to refer to memetic information in any of its many forms; including ideas, the brain structures that instantiate those ideas, the behaviours these brain structures produce, and their versions in books, recipes, maps and written music. As long as that information can be copied by a process we may broadly call ‘imitation’, then it counts as a meme.”

Bij verreweg de meeste filosofen wordt het begrip meme gedefinieerd aan de hand van begrippen die verwijzen naar het binnenste van de mens. Dus de menselijke geest, of het menselijk brein, of beiden worden aangewezen als de ultieme vestigingsplek voor memen. Als het gaat om boeken, recepten en bladmuziek dan omschrijft Blackmore dat als versies van breinstructuren die aan memen ten grondslag liggen. Waarom staat het binnenste van mensen zo centraal bij het begrip meme?
Tot mijn grote vreugde gaat Blackmore in de lezing voor TED.COM (“a great memefest”) een stap verder. Naast memes introduceert zij temes (“technomemes”), “a third replicator on our planet”! En uit haar bespreking maak ik op dat zij temen beschouwt als entiteiten die losstaan van mensen en die nu mensen nog nodig hebben voor hun verspreiding, maar binnenkort wellicht zelfs dat niet meer:



Ik denk dat Blackmore hier dicht bij een werkbare definitie van meme komt. Memen zitten niet in de menselijke geest, of in het mensenbrein. Zoals Blackmore zelf zegt in haar lezing voor TED is de kern van de definitie van meme: “That which is imitated.” (Speel de video nogmaals af vanaf minuut 5:40.) Maar wat imiteren we? Imiteren we ideeën? Imiteren we activatiepatronen in de hersenen? Nee, we imiteren gedrag in alle verschijningsvormen. We kunnen niet anders.
Toch gaat Blackmore in de lezing naadloos over van “That which is imitated” naar “Or information that is copied from person to person.” Ze begint buiten de menselijke geest, buiten het mensenbrein, en wurmt zich dan in één zin weer naar binnen. Althans, zo lijkt het. Zoals ik zal betogen maakt ze daarmee memetics onmogelijk. Als memen breinpatronen zijn, of informatie in de menselijke geest, dan kunnen ze onmogelijk dat zijn wat gekopieerd wordt. Want wat gekopieerd wordt zijn gedrag en artefacten.

woensdag 25 juni 2008

Zin in leven

















You live a little and then you die.

Geen zin vat de zin van het leven mooier samen dan deze acht woorden. Je leeft een beetje en dan ga je dood. Natuurlijk, we zijn meer dan mieren, maar ten opzichte van een universum met een doorsnee van dertien miljard lichtjaar valt dat niet op. Je leeft een miniem klein beetje en dan ga je dood.

We have been around for an infinitesimally small proportion of the life of the universe, and even the best estimates for our continuation don’t give us too much longer in the cosmic scheme of things. None of us, not even the cleverest, really understands where we came from – the origin of the universe we inhabit is necessarily a mystery to us. And, as far as we can tell, the fate of this universe we inhabit is heat death… No life, no light, no change – for ever and ever.
(Mark Rowlands in Philosopher at the End of the Universe)

Of, om Rowlands even samen te vatten, you live a little and then you inevitably die.
Die absurditeit van het leven wordt weergegeven in de mythe van Sisyphos. Met een slimmigheid probeerde hij aan de vergetelheid te ontsnappen en om die reden werd Sisyphos door de goden veroordeeld tot eeuwigdurende zinloze arbeid. Hij moest een steen tegen een steile berg oprollen, en als hij boven kwam rolde de steen naar beneden en kon hij weer van voren af aan beginnen. Voor Sisyphos, die even had gedacht intelligenter te zijn dan de goden, was dit een hemeltergende kwelling. Zo slim en dan veroordeeld tot een zinloos bestaan!
De situatie voor ons is niet veel anders. Alles wat we met ons superieure brein voor de eeuwigheid denken te bereiken, zal door de hittedood van het universum worden uitgewist. Met iedere steen die wij verleggen in een rivier, gaat het water anders stromen dan voorheen, maar slechts voor een lachwekkend korte tijd. Je leeft een beetje en dan ga je dood. Niet lang daarna zijn al je sporen uitgewist. Over honderd jaar (en dit is een ruime schatting) zijn jullie allemaal dood, ik ook, en is er niemand meer die zich ons herinnert.
Sisyphos wilde zich meten met de goden en daarvoor werd hij gestraft, althans dat is de gebruikelijke interpretatie van deze mythe. Het werkelijke probleem van Sisyphos was dat hij zich überhaupt met de goden wilde meten. Dus niet omdat de goden hem daarvoor straften, maar omdat zich willen meten met de goden een straf op zich is! Sisyphos wilde de goden evenaren, en als er iets een straf is, dan is het wel de menselijke drang om aan de goden gelijk te zijn, of de hoop te koesteren om aan de zijde van de goden deel te mogen hebben aan de eeuwigheid. Geen dwingende hoop vernietigt het menselijk leven meer dan deze hunkering naar eeuwigdurende eeuwigheid.
Want wat als Sisyphos zich bescheidener had opgesteld? Natuurlijk had hij de goden dan nog steeds dezelfde poets gebakken. Wat is er nu leuker dan goden voor de gek houden? Natuurlijk was hij dan ook veroordeeld tot het zinloos rollen van een steen. Want goden kunnen nu eenmaal slecht tegen hun verlies. Maar… dan had Sisyphos gelachen om zijn straf. Als je niet de pretentie hebt te leven in het goddelijke licht, als je de zinloosheid van het leven beschouwt als heerlijk onderdeel van je menselijke, al te menselijke bestaan, dan is een steen nutteloos omhoog rollen net zo verrukkelijk nutteloos als dag in dag uit werken en koken, week in week uit bedden verschonen en bladeren ruimen, maand in maand uit de oude kranten buitenzetten en vaste lasten betalen, jaar in jaar uit feestdagen, verjaardagen, kozijnen verven en vliegvakanties.
Het valt mij nog mee dat de steen aan het einde van de tocht naar boven vanzelf weer omlaag rolde. Wat een vreugdevol moment zou dat voor bescheidener Sisyphos zijn geweest. Gniffelend had hij de steen nagekeken. Tenminste, als hij de doelloosheid van zijn bestaan tot in het diepst van zijn hart had gevoeld. Dan had hij geweten dat die doelloosheid juist de reden was om zijn leven in alle hevigheid te omarmen. Dan was hij zo hard mogelijk, gierend van de lach achter de steen aan van de berg afgerend, en honderden keren woest over de kop gevlogen. Zonder enige pretentie, gewoon genietend van het gevoel.
Op de weg naar boven had hij zich kunnen verheugen en verwonderen over de oneindigheid van priemgetallen, de overaftelbaarheid van reële getallen, de schoonheid van Aretha Franklin en Beethoven, de smaak van chocola, de klanken van het Spaans, de nieuwe, maar net te dure Bosatlas, de gedachte dat bewustzijn wel eens voor een deel buiten het hoofd zou kunnen zitten, en het heerlijke, verwarrende, soms moeizame, maar onmisbare gevoel van lief te hebben. Een steen zinloos rollen is een mensonterende opgave als je je een metgezel van de goden acht, maar kan nooit een belemmering zijn om je mens-zijn vol overgave te vieren.

De wolken boven ons sluiten
en scheiden zich
De bries op de binnenplaats
ebt weg en keert terug
Zo is het leven, dus waarom
niet alle tijd genomen?
Wie kan ons weerhouden er
een feest van te maken?

(Loe Yoe)

maandag 16 juni 2008

Een kiem voor levensgeluk

















Laten we eens niet beginnen aan de religieuze, cryptoreligieuze, mystieke of esoterische kant. Laten we ons in ons denken eens niet laten leiden door dogma’s of ervaringen die de rationaliteit ver te boven gaan. Laten we eens beginnen bij de menselijke kant. Laten we beginnen bij de kant van het levensgeluk en het verstand.
Als we daar beginnen is er namelijk helemaal geen probleem. Dan is embryoselectie zo voor de handliggend dat het in sommige gevallen zelfs misdadig is om het niet te doen. Dan is orgaandonatie zo vanzelfsprekend dat te lang wachten met transplantatie na het overlijden in het Wetboek van Strafrecht opgenomen zou moeten worden. Waarom discussiëren wij over deze vragen? Waarom staan de niet-religieuze politieke partijen niet en bloc op om de stormvloed van irrationaliteit te keren die ons ethische landschap aan het teisteren is? Waarom staan we toe dat dogma’s en 2000 jaar verouderde teksten de levens bedreigen van mensen die behept zijn met ernstige erfelijke aandoeningen? Waarom staan we toe dat deze mensen levensgeluk wordt ontnomen, net zoals we hebben toegestaan dat kettervervolging, kruistochten, heksenjacht, slavernij en een verbod op condooms het levensgeluk van velen hebben vernietigd? Waarom buigen we voor opvattingen die niet aan het verstand ontsproten zijn maar aan het principieel onkenbare?
Levensgeluk is dat waar het om draait in een ethiek zonder irrationele wortels. En levensgeluk is geen eigenschap van een klompje cellen, en ook niet van een orgaan uit een gestorven lichaam. Levensgeluk is een eigenschap van het biografisch leven van mensen. Zonder een mens die leeft, liefheeft, beslissingen neemt, twijfelt, angsten kent en vreugde kan er geen sprake zijn van levensgeluk. En als we aan de kant van levensgeluk beginnen dan is embryoselectie een plicht. Met embryoselectie wordt immers bijgedragen aan het levensgeluk van aanstaande ouders uit families die ontwricht worden door vreselijke ziekten.
En we zouden op nog veel meer moeten selecteren dan op ziekten die met een hoge waarschijnlijkheid optreden en dodelijk zijn. Psoriasis lijkt mij een goed voorbeeld. Dat is een in de meeste gevallen niet levensbedreigende huidziekte waar heel goed mee te leven is. Aan de andere kant, het is wel lastig, en zeker als de puberteit over de toppen van onzekerheid scheert kan het tot wanhoop leiden. Als embryoselectie een fluitje van een cent zou zijn geweest, had ik gekozen voor nazaten waaraan ik dit gen zeker niet had doorgegeven, mede om zo bij te dragen aan een wereld waarin psoriasis niet meer voorkomt.
Van een glijdende schaal is hierbij uiteraard geen sprake. De grens is al jaren klip en klaar. Alle ziekten waarbij we nu miljoenen euro’s uitgeven aan geneesmiddelen en behandelingswijzen mogen, als dat kan, met behulp van embryoselectie worden vermeden. Daarmee wordt het levensgeluk van mensen met die ziekten geen cent minder waard (anders zouden we er nu niet zoveel aan uitgeven), en erkennen we tegelijk dat een ziekten levensgeluk in de weg kunnen staan (anders zouden we nu niet streven naar genezing). Slechts zij die aan een klompje van acht cellen een of andere mysterieuze status toekennen zullen menselijk levensgeluk willen opofferen. Henk Jochemsen van het Lindeboom Instituut, christelijk studiecentrum voor medische ethiek, verwoordde deze irrationaliteit prachtig in De Volkskrant van afgelopen zaterdag:
“Het leven, ook dat van een embryo, bergt een geheim dat om respect vraagt. […] Wij willen het leed van vrouwen met een erfelijke vorm van borstkanker helemaal niet van tafel vegen. Maar het betekent niet dat je zover mag gaan dat je kwaliteit van leven selecteert.”
Een geheim op basis waarvan we mensen levensgeluk ontnemen. Tegen euthanasie, tegen abortus, tegen embryoselectie, tegen inenting, tegen levensgeluk op basis van een geheim? Daar kan de plicht tot het bevorderen van het levensgeluk van jezelf en dat van anderen inderdaad niet tegen op.
Orgaandonatie is in dat licht helemaal een bizar vraagstuk aan het worden. Aan de ene kant zijn er dode mensen waarop de term levensgeluk niet langer van toepassing is, aan de andere kant mensen van wie het levensgeluk oneindig zou kunnen worden vergroot met behulp van organen uit die dode mensen. Wat is het probleem?! Leeghalen dat dode lichaam, zo snel mogelijk! Wat voor overwegingen kunnen nabestaanden ertoe brengen geen toestemming te geven? Lees de eerste regels van dit stuk nog eens. Als we beginnen bij de menselijke kant, bij de kant van het levensgeluk, is orgaandonatie na overlijden een onvermijdelijke plicht. Dat er mensen zijn die orgaandonatie op basis van een religieus geheim of een mysterieus gevoel liever vermijden is diep en diep triest. Vanaf de menselijke kant bezien is het zelfs misdadig.
Er zijn veel ethische vraagstukken waarover we ons het hoofd moeten breken omdat ze er toe doen, omdat de antwoorden bepalend zijn voor het levensgeluk van onze dierbaren, naasten, verre naasten en toekomstige generaties. Maar er zijn ook ethische vraagstukken die slechts bestaan bij de gratie van voortwoekerende irrationaliteit. Dat daarmee levensgeluk wordt geofferd aan het onkenbare is niet langer een geheim.

donderdag 12 juni 2008

Hoedt u voor de middagduivel

Gastblog door Marja Sjouken

Op mijn zevende richtten mijn buurmeisje Annemarie en ik club de Zwarte Hamster op. Er waren maar twee leden, wijzelf. De club was uiterst geheim, geheimer dan geheim. Het fijne weet ik er zo niet meer van, maar het staat mij bij dat Annemarie met haar zaklantaarn vanuit haar huis flitssignalen gaf en dat ik dan haar telefoon twee keer liet overgaan. Allemaal voorzorgsmaatregelen voor onze vergaderingen. Officieel ben ik nooit uitgeschreven en eerlijk gezegd, mentaal ook niet. Ik was dan ook blij verrast dat mijn aanmelding bij Mijn Postbank.nl de tijden van de Zwarte Hamster deed herleven. Na aanmelding ontving ik een brief met een geheime code, die moest ik vernietigen en daarna zelf een nog geheimere code bedenken, eitje natuurlijk voor een Zwarte Hamster. Als ik geld ging overmaken moest ik mijn mobieltje paraat houden, zij zouden dan weer een laatste code doorgeven. Heerlijk, voor iemand die geen hutten meer kan bouwen en wie het vlotje varen door haar kinderen sterk ontraden wordt. Ik kon dan ook niet wachten om met Mijn Postbank.nl te beginnen. Om meer structuur in mijn leven te brengen reserveerde ik een vast half uur per week, namelijk maandagmiddag om 1 uur. Al gauw draaide ik mijn hand er niet meer voor om en lachte meewarig om mensen die hun giro’s nog per envelop verstuurden. Tot ik een keer 2490 euro i.p.v 24,90 aan een antiquariaat overmaakte, geschrokken wegsprong van de computer en later met bonkend hart de schade moest herstellen. Ik ging karweitjes verzinnen om het bankieren uit te stellen, kortom het plezier dat ik eraan beleefd had was verdwenen. Ik begreep eerlijk gezegd niet goed meer dat ik er ooit plezier in had gehad. Elke maandagmiddag grijnsden mijn bijna saldotekort en mijn lidmaatschap van de sponsor bingoloterij (dat mij elke maand 12.50 kost en waarvan ik niet weet hoe ik eraan gekomen ben en hoe ik het weer op moet zeggen), mij weer toe. Bedragen maakten mij aan het schrikken, zo zwart op wit, blauw op wit eigenlijk. Waar blijft al dat geld, had ik die boeken of dat jasje nou maar niet gekocht.
Wat kan mij dit allemaal schelen, denk u nu, als lezeres van Ronald Hünneman ben ik interessantere stukjes gewend. Waar blijft de filosofie? Geduld, de filosofie komt nu. Een tijdje geleden las ik een artikel van Leon Heuts, redacteur van Filosofie Magazine. De schellen vielen mij van de ogen. Het was het tijdstip van het internetbankieren dat mij de das had omgedaan. In de bijbel wordt er al van gerept in Psalmen 91:5-6. Het is de Middagduivel! Monniken en kluizenaars hadden hun slechtste ogenblikken rond het middaguur. Er zijn talloze voorbeelden van Egyptische woestijnvaders die rond het middaguur raar gingen doen. De Italiaanse filosoof Giorgio Agambem zegt in Stanzas dat het middaguur onbarmhartig is, alles wordt fel beschenen er is geen ruimte om te vluchten of te bespiegelen. En wat ben ik het met hem eens: als alle dingen fel worden beschenen zijn er geen nuances of keerzijdes meer. Sinds twee weken wacht ik met het afhandelen van mijn financiën tot de avondschemering valt, met Madame Bovary of een ander boek en een glas calvados binnen handbereik. En ja hoor, in de weldadige schemering wordt Mijn postbank.nl al gauw het aardse slijk. Ik begin het zelfs weer een beetje leuk te vinden. “Er is weemoedigheid die niemand kan verklaren en die des avonds komt”, zegt Elsschot. Weemoedig betaal ik mijn aanmaningen. Buiten zingt de merel in onze kersenboom. Ik luister ernaar. Wat is er toch veel meer in het leven dan geld. En ik maak glimlachend geld over aan de goede doelen die ik allemaal steun omdat mijn zoon in Groningen daarvoor op straat klanten wierf en- Toe, nou mam- vaak nog maar één klant nodig had om aan zijn dagquotum te komen. Morgen win ik misschien wel de sponsor bingoloterij en dan ga ik een reis maken naar Egypte, naar de grotten van de woestijnvaders.

Een voorbeschouwing op de wedstrijd

(1) De wedstrijd Frankrijk-Nederland kan twee kanten op gaan. Nederland kan het succesvolle voetbal dat zij tegen Italië tentoonspreidde voortzetten. Maar voor hetzelfde geld vinden de Fransen een manier om het Nederlandse spel te ontregelen en maken ze het Nederland erg moeilijk. En als we niet oppassen slepen ze er zelfs een overwinning uit.
(2) Frankrijk zal lering hebben getrokken uit de wedstrijd van Nederland tegen de Italianen. In zowel opstelling als spelopvatting zullen de Fransen anticiperen op het Nederlandse spel. Daardoor zal Nederland het erg moeilijk krijgen, en blij mogen zijn met een gelijkspel.
(3) Nederland zal de mindere van Frankrijk zijn. De Fransen zullen overheersen, en waarschijnlijk gewoon winnen.
(4) Frankrijk zal Nederland verslaan.
(5) Frankrijk zal Nederland verslaan met ruime cijfers.
(6) Frankrijk zal met 3-1 van Nederland winnen.
(7) Frankrijk zal met 3-1 van Nederland winnen. Na de eerste helft staat het 1-0 voor Frankrijk.
(8) Frankrijk-Nederland: 1-0 (eerste helft), 1-1 (tweede helft), 2-1, 3-1.
(9) Frankrijk-Nederland: 1-0 (23ste minuut), 1-1 (50 min), 2-1 (53 min), 3-1 (78 min).
(10) Frankrijk-Nederland: 1-0 (23ste minuut, Makelele), 1-1 (50 min, Kuijt), 2-1 (53 min, Anelka), 3-1 (78 min, Anelka).
(11) Frankrijk-Nederland: 1-0 (23ste minuut, Makelele, kopbal), 1-1 (50 min, Kuijt, schot rand strafschop gebied), 2-1 (53 min, Anelka, counter), 3-1 (78 min, Anelka, counter).
(12) Frankrijk-Nederland: 1-0 (23ste minuut, Makelele, kopbal, van 5 meter, voorzet van Henry), 1-1 (50 min, Kuijt, schot rand strafschop gebied, afgevallen corner), 2-1 (53 min, Anelka, counter, op pass van Vieira), 3-1 (78 min, Anelka, counter, op pass van Makelele).
(13) Enzovoort…

Als u vanavond naar de voorbeschouwing kijkt van de wedstrijd van Nederland tegen Frankrijk die morgenavond gaat worden gespeeld, wat verwacht u dan te horen? En dan gaat het mij nu even niet om de exacte bewoordingen en cijfers. De vraag is eerder, hoeveel nauwkeurigheid verwacht u te horen uit de mond van een voetbalspecialist? Verwacht u woorden zoals worden gebruikt in (1), (2) of (3)? Of verwacht u een voorspelling zoals wordt gedaan in (10), (11) of (12)?
Laat ik in ieder geval voorspellen dat degenen die we voetbalspecialisten noemen vanavond woorden zullen prevelen die lijken op (1), (2) of (3). Een enkeling zal zich met een knipoog wagen aan een uitspraak zoals (4) of (5), maar zet daarmee wel al zijn reputatie van kenner op het spel. In voetbalpoules wordt gegokt op uitslagen zoals (6), (7) en een enkele keer (8). Maar met de rest van bovenstaande reeks houdt niemand zich voorafgaand aan de wedstrijd bezig. De uitspraken (9) en hoger zijn pas achteraf interessant, voor de statistiekboeken.
Stel toch dat iemand naar u toekomt met de vraag of u een weddenschap aan wilt gaan. Zij oppert om allebei € 10.000,- in te zetten. Als uitspraak (12) uitkomt wint zij de weddenschap, in alle andere gevallen wint u. Zou u dit dan doen? Waarom niet? Uitspraak (12) is zo akelig nauwkeurig en de kans dat het precies zo gaat zo onwaarschijnlijk dat u uw spaargeld met een gerust hart kunt inzetten.
In bovenstaande reeks worden de voorspellingen inderdaad steeds onwaarschijnlijker. Er zijn steeds minder situaties waarin de voorspellingen uit kunnen komen. Of, anders gezegd, de voorspellingen sluiten steeds meer situaties uit. En volgens wetenschapsfilosoof
Karl Popper zit ‘m daarin nu net de crux van wetenschappelijkheid. Voorspellingen worden wetenschappelijker naarmate ze onwaarschijnlijker worden, meer uitsluiten. Kun je als voetbalexpert nog heel gewichtig (1), (2) of (3) prevelen, in de wetenschappelijke wereld doe je slechts mee als je uitspraken van niveau (10) of hoger durft te doen.
Bovenstaande reeks geeft derhalve een wetenschapsfilosofische schaal weer die loopt van voetbalastrologie naar voetbalwetenschap. Iedereen met een beetje verstand kan de eerste uitspraken voor haar rekening nemen, maar slechts wetenschappers met goede voetbaltheorieën durven veel geld in te zetten op uitspraken boven de (8). Daarom moeten we wetenschappelijke theorieën gebruiken als ze voorhanden zijn, en ze proberen te ontwikkelen als ze ontbreken.
Maar er zullen voorlopig gebieden blijven waarop geen onwaarschijnlijke, wetenschappelijke voorspellingen zijn te doen. En als niemand weet wat er gaat gebeuren dan laten zij die parasiteren op kennisgaten zich inhuren om uitspraken te doen die niets uitsluiten. Een eindeloze reeks voorbeschouwingen op de wedstrijd en
Astro TV zijn het gevolg. Maar juist omdat er vooraf zo weinig over te zeggen valt doet voetbal er slechts toe als het wordt gespeeld, net zoals het leven er slechts toe doet als het wordt geleefd.