zondag 31 oktober 2010

Heeft lateralisatie betekenis?

Om de menselijke geest, onze hersenen, ons denken en bewustzijn, te kunnen bestuderen zullen we ons moeten ontworstelen aan de computermetafoor. Dat zal niet meevallen. Sinds de 17e eeuw zijn de grootste wetenschappelijke successen geboekt door verschijnselen te beschrijven als mechanische, rekenkundige processen. Dat geldt vooral voor de natuurwetenschappen. Maar, ook in de menswetenschappen is de zogenaamde mechanisering van het wereldbeeld niet zonder succes gebleven. De menselijke hersenen werden achtereenvolgens gezien als een klok, een stoommachine, telegraafsystemen en tenslotte als een computer. De zintuigen leveren de input, de hersenen verwerken de informatie en het lijf en de spieren verzorgen de output. Een zowel elegant, als begrijpelijk schema, tenminste, voor hen die zich in het digitale tijdperk bewegen.
Maar er verschijnen steeds meer scheuren en barsten in dit paradigma. De computermetafoor verliest haar glans. De voornaamste reden hiervoor is dat verschijnselen in de hersenen, blootgelegd door moderne scanapparatuur, zich niet eenvoudig laten vangen in termen van informatiestromen en berekeningsmodules. Er zijn nieuwe metaforen nodig, nieuwe wiskundige modellen. Het is nog niet duidelijk welke kant deze ontwikkeling op zal gaan, maar als ik geld zou mogen inzetten zou ik de dynamische systeemtheorie kiezen.
In het essay Heeft lateralisatie betekenis? onderzoek ik of het verschil tussen linker- en rechterhersenhelft kan worden gebruikt om nieuwe wegen in te slaan in de filosofie en wetenschap van de geest. Bij een computer maakt het niet uit waar informatieverwerkende modules zich bevinden. Als bij mensen plaatsing in het lichaam en koppeling aan de ledematen er wel degelijk toedoet, kunnen lateralisatieverschijnselen dus dienen als een aanzet voor nieuwe theorievorming. Hoe die nieuwe theorie er precies uit zal zien, zullen we helaas pas achteraf weten.

Klik hier voor het essay Heeft lateralisatie betekenis?

Dit essay heb ik op 29 oktober 2010 gepresenteerd in de collegereeks Lateralisatie en Cognitie van de Seniorenacademie Groningen. Klik hier voor de bijbehorende Powerpoint presentatie.

De website van deze collegereeks is Cultuur en Cognitie.

zaterdag 25 september 2010

Als de goden zich vergissen

Wat nu, als de goden zich vergissen? Of, sterker nog, wat als God zich zo nu en dan vergist? Wat als God op de Dag des Oordeels een verschrikkelijke inschattingsfout zou maken? Terwijl de mensenschare aan hem voorbij trekt en aan een ieder het loon voor haar of zijn leven wordt toebedeeld, verbant God een devote Christen, met een onbesproken leven, voorgoed naar de binnenste duisternis, de plek van geween en tandengeknars. Hoewel God overtuigd is van de juistheid van zijn daad – Hij is tenslotte God – weten alle andere denkenden dat God er naast zit. Sommige protesteren zelfs, maar God laat zich niet vermurwen. Hij acht zijn oordeel Juist.
Als God zich zou kunnen vergissen, dan zou zelfs in de ogen van de diepst gelovige Christenen het oordeel van een Goede God onrechtvaardig kunnen zijn. Daarmee zou tegelijkertijd een de pijlers onder de menselijke rechtspraak ineenstorten. Gods Alwetendheid is immers de noodzakelijke voorwaarde voor ultieme rechtvaardigheid. Als al te menselijke rechters zich vergissen, garandeert de Dag des Oordeels het herstel van Rechtvaardigheid. Veroordeelde onschuldigen en vrijgesproken misdadigers worden aan het einde der tijden feilloos afgerekend.

Maar, op het moment dat we God hebben gedood, of op het moment dat de hemel domweg leeg blijkt te zijn, vervalt deze ultieme garantie. Fouten in de rechtspraak worden dan nimmermeer teniet gedaan. En aangezien aardse rechters nooit onfeilbaar zijn, zullen er dus misdadigers voor eeuwig ongestraft rondlopen en onschuldigen zonder kans op wederopstanding opgehangen worden. Het pijnlijkste moment in ieder seculariseringsproces is het moment waarop het besef doordringt dat we voor rechtvaardigheid afhankelijk zijn van onze medemens. Niet God neemt de maat, maar meester Visser, of Dr. Phil of Albert Verlinden. Wat helpt een zuiver geweten ons, als we een menselijke jury niet weten te overtuigen?
Maar deze pijn van het publiek valt in het niet bij de pijn van de rechters zelf. Als er geen God meer is om fouten te herstellen, als zij er moederziel alleen voor staan, met hoeveel gemoedsrust zouden rechters dan nog ingrijpende beslissingen nemen? De pijn van dit besef, het besef dat zij fouten maken die tot in de eeuwigheid niet zullen worden hersteld, wordt nog verhevigd door het besef dat het publiek hun hachelijke situatie begrijpt. Dit brengt rechters ertoe hun positie verzwakken. Om met vertrouwen een vonnis uit te kunnen spreken moet de door God verlaten zetel moet opnieuw worden ingenomen, het liefst door een instantie die door het publiek wordt geaccepteerd.

Wetenschap en techniek waren goede kandidaten. Maar het probleem is dat wetenschappers en technici zichzelf allerminst onfeilbaar achten. Zij vertrouwen hun eigen oordelen slechts tot aan moment van falsificatie. Zij weten als geen ander dat tussen feiten en oordelen interpretaties schuilgaan die niemand verder kan funderen. In tegenstelling tot God hebben wetenschap en techniek geen eeuwigheidswaarde.
Daarom heeft de rechterlijke macht rechtstreeks haar toevlucht gezocht tot het publiek. Rechters die hun kunsten op televisie vertonen, programma’s waarin leken worden uitgenodigd om mee te beslissen, videobeelden vanuit politieauto’s, en triomfantelijke berichten waarin rechterlijke dwalingen breed worden uitgemeten, plaatsen feitelijk het publiek in de zetel van God. Peter R. de Vries is daarom geenszins een luis in de pels van de rechterlijke macht. Integendeel, hij is de enige garantie voor rechterlijke gemoedsrust en zelfvertrouwen.

De Dag des Oordeels is de dag waarop de rechtsgang op televisie komt. Met een beetje geluk, kraait er geen haan naar, en blijft het stil tot in de Eeuwigheid. En mocht het publiek een rechterlijke dwaling over het hoofd zien, dan is het eigen schuld, dikke bult.

maandag 13 september 2010

Een memento door Remco Ekkers

'Memento' is een fraai Engels woord: "an object kept as a reminder of a person or event". In het Nederlands zou dat een 'aandenken' zijn, eveneens een prachtig woord. Een aandenken is een voorwerp dat aan een gebeurtenis of persoon herinnert. Maar een aandenken kan ook iets anders zijn dan een voorwerp. Een litteken kan een aandenken zijn aan een vechtpartij. Een tatoeage kan een aandenken zijn aan een familielid. Een pijnlijke hand herinnert aan een dronken bui. Een tinteling in de buik doet een verloren liefde herbeleven. Een aandenken kan eigenlijk alles zijn dat aan een gebeurtenis of een persoon (of een club, of een ...) herinnert.


In de film Memento verliest de hoofdpersoon (Leonard) het vermogen om nieuwe herinneringen aan te maken, anterograde amnesie. Na een paar minuten zijn verse ervaringen voor goed uit zijn geest verdwenen. Mensen die hij na zijn geheugenverlies ontmoet blijven vreemden voor hem. Leonard gebruikt aandenkens om een geheugen op te bouwen. Polaroidfoto's, korte teksten en tatoeages vormen voor Leonard breinprothesen waarmee hij zijn gebrek enigszins compenseert. Leonards geheugen bevindt zich daardoor niet in zijn hoofd, maar in zijn aandenkens.


Externalisten menen dat wat voor Leonard geldt niet meer is dan een grensgeval. Leonard's geheugen ontbeert inderdaad enkele nuttige neurale componenten, maar ook bij mensen zonder anterograde amnesie bevindt het geheugen zich voor een belangrijk deel in aandenkens. Het lijf en de omgeving zijn onmisbare onderdelen van het geheugenproces. Wat Leonard doet, doet iedereen. Zonder dat we er bij stilstaan gebruiken we lijf, versierselen, aankleding, objecten en omgeving als aandenkens om ons geheugen inhoud te geven. Ik zal dit, als eerbetoon aan de film, aanduiden met het memento-principe. Haal onze aandenkens weg, en ook wij houden bitter weinig geheugen over.
Ik ken geen krachtiger weergave van het memento-principe dan het gedicht Terug van Remco Ekkers. Het hangt ingelijst bij mij in huis, als meta-aandenken.
Terug

Je was het gras vergeten maar
dit is een geur uit je jeugd.

Je zat op je hurken en
opeens kwam het woord.

Toen je voelde aan die bloem
ook de naam van de vlinder.

Tussen alle groen rode daken
jouw felste herinnering.
Ekkers schreef het gedicht voor iemand die na een lange tijd terugkwam in het land van haar jeugd. Ze was het gras vergeten, maar de geur liet het haar herinneren. Het woord kwam terug toen ze hurkte. De aanraking van de bloem bracht de naam van de vlinder. Geuren, haar gehurkte lijf en de aanraking van de bloem zijn net zo hard onderdeel van haar herinneringsproces als haar hersenen. Want hier, in Nederland, was ze immers het gras vergeten, zoals Ekkers schrijft, net als de naam van de vlinder.


De laatste twee regels van het gedicht zijn wonderschoon voor liefhebbers van het memento-principe. "Tussen alle groen rode daken jouw felste herinnering". Het woord 'felste' is om drie redenen sterk gekozen. Ten eerste omdat het aangeeft dat herinneringen zeer intens kunnen zijn, en niet slechts een afgeleide onmiddellijke ervaringen. Daarnaast omdat het laat zien dat dergelijke herinneringen nooit in al hun hevigheid kunnen ontstaan in het brein alleen, maar slechts te midden van het memento van groen rode daken. Ekkers schrijft 'felste' en niet 'felle'. Tenslotte geeft het woord 'felste' ook de intense pijn aan waarmee een levendige herinnering gepaard kan gaan. Tussen alle groen rode daken keert ook een pijn terug die je wellicht liever had vermeden. Zo laat het memento-principe ons balanceren tussen de drang om terug te keren en te bewaren, en de angst om pijn te lijden.

woensdag 11 augustus 2010

Onbeperkt en oneindig

Al fietsend door Nederland kwamen we op een goede donderdag aan in Gouda. De rit naar Gouda was wonderschoon, in de zon langs de Amstel en op smalle wegen door plassen omzoomd met rietkragen. De rit was ook iets langer dan gepland, en er was in Gouda geen hotelkamer meer voor handen. Althans, geen gewone hotelkamer voor drie personen. Zo belandden mijn twee zoons en ik in de bruidssuite van hotel De Utrechtse Dom. Het gebruikelijke ritueel van de kamer besnuffelen, languit op bed neerstorten, douchen en fris aankleden nam derhalve iets langer in beslag dan normaal. Zo vaak vertoeft een mens immers niet in een bruidssuite.

Dus het was laat toen we enigszins uitgehongerd het stadje inliepen. Vlak achter het hotel passeerden we La Cubanita: “Bij La Cubanita kun je terecht voor overheerlijke tapas en een fantastisch Cubaanse sfeer. Compleet met salsamuziek!” Er stond een bord aan de weg, dat ons attent maakte op een uitgelezen mogelijkheid om onze lege magen te vullen. “COMANLO TODO! Op maandag t/m donderdag kunt u onbeperkt tapas eten voor € 17,50 p.p.” De ogen van mijn jongste zoon werden groter:
“Pap! Oneindig tapas eten! Zullen we…?”
We namen kort de andere opties door, maar dit was verreweg de beste. Na een tactiekbespreking (niet te veel drankjes, rustig eten en geen toetjes) gingen we buiten aan een tafeltje zitten.

Een filosofisch detail bleef echter door mijn hoofd spoken. Op het bord aan de weg stond “Onbeperkt tapas eten”, terwijl mijn jongste het “Oneindig tapas eten” had genoemd. Was er een verschil? Gingen we nu onbeperkt of oneindig tapas eten?
Aristoteles (384 – 322 voor Christus) bracht een onderscheid aan tussen actueel en potentieel oneindig. Dit onderscheid wordt over het algemeen als vrij lastig ervaren, maar de tapasmaaltijd in La Cubanita werkte zeer verhelderend. Onbeperkt tapas eten wil namelijk zeggen dat na ieder geserveerd en opgegeten schaaltje tapas een nieuwe kan worden toegevoegd. Zo ontstaat een reeks tapasgerechten die in principe altijd door kan gaan, maar die in werkelijkheid natuurlijk een keer stopt. Onbeperkt tapas eten is dus slechts potentieel oneindig tapas eten.
Onbeperkt tapas eten is, gelukkig voor de restauranthouder, nooit actueel oneindig tapas eten. Aan iedere onbeperkte tapasmaaltijd komt een eind, al had dat niet gehoeven. “Echt niet meer?”, vroeg de serveerster vriendelijk nadat wij hadden meegedeeld dat we tjokvol zaten. De grote vraag is uiteraard of er ook actueel oneindige tapasmaaltijden of andere reeksen bestaan. Aristoteles worstelde al met dit probleem.

Heel in het algemeen zou je kunnen zeggen dat reëel, in werkelijkheid, bestaande reeksen onbeperkt kunnen zijn, maar nooit (actueel) oneindig. Zelfs het heelal is, net zoals onze tapasmaaltijd, onbeperkt groot, maar niet oneindig. Als je naar het einde van het heelal reist, wordt er automatisch een stukje heelal toegevoegd, alsof een Hemelse Serveerster blijft bedienen zonder dat u extra hoeft te bestellen. Echte oneindigheden, actuele oneindigheden, komen alleen voor in wiskunde en theologie. De verzameling van alle gehele getallen (0, 1, 2, 3, enzovoort) is oneindig groot. Je kunt onbeperkt doorgaan met tellen, dus als je alle potentiële getallen tegelijk in een bak gooit, krijg je een actueel oneindig grote verzameling. Zo denken vele wiskundigen er althans over. En God is natuurlijk oneindig in alle opzichten (Spinoza: ens absolute infinitum, een volstrekt oneindig zijnde).
Op grond van deze overwegingen moest ik mijn jongste corrigeren, zoveel zal u inmiddels duidelijk zijn. De tapasmaaltijd was goddelijk, maar niet Goddelijk.
“We hebben niet oneindig tapas gegeten. We hebben onbeperkt tapas gegeten.”
“Wat jij wil, pap. Het was in ieder geval erg lekker.”
“Ja, maar niet oneindig lekker!”
“We hebben fietsvakantie, pap, geen filosofieles. Heb je trouwens al uitgerekend hoeveel winst we hebben gemaakt? Een schaaltje tapas kostte gemiddeld € 5,50 en we hebben 30 schaaltjes besteld. Dat is een winst van…”

Terwijl hij op het hemelbed lag rekende hij het tot op de cent voor mij uit. Ik liet hem de rekening zien, en zei dat ik ondanks de grote winst nog altijd minder in mijn portemonnee had dan aan het begin van de avond. Zo blijkt maar weer dat filosofische begrippen nog altijd minder verwarrend zijn dan economische. Of, zoals Albert Einstein het uitdrukte: “Only two things are infinite, the universe and human stupidity - and I'm not sure about the former.”

donderdag 10 juni 2010

Epstein en Axtell

Waarschijnlijk hebt u nog nooit wakker gelegen van een computersimulatie. Waarom zou u ook? Computersimulaties zijn abstracties. De werkelijkheid is altijd complexer, en bezaaid met factoren die een beslissende rol spelen, maar die in simulaties achterwege worden gelaten. Toch is er één computersimulatie die ik op zijn minst schokkend vind. Zo schokkend, dat ik mijn vader er nooit over heb durven vertellen. Zo schokkend ook, dat ik het er tijdens lezingen of lessen liever niet over heb. Maar sinds vandaag is het bespreekbaar. Sinds vandaag is namelijk duidelijk dat meer dan een miljoen Nederlanders geen enkele moeite heeft met een lijsttrekker die spreekt van “kopvoddentax”. Sinds vandaag weten we dat in de beslotenheid van het stemhokje meer dan een miljoen mensen niet schroomt om te stemmen op een man die ontoelaatbaar schoffeert: “Sorry, van jullie Marokkanen is niet zes procent crimineel. Nee, haha, zeven procent is crimineel!” Dus sinds vandaag mogen we de segregatie van onze samenleving bespreken. Wellicht hebben we sinds vandaag zelfs de plicht om dit te doen.

Josh Epstein en Robert Axtell voerden een zeer leerzame reeks computersimulaties uit. De resultaten beschreven ze in het boek Growing Artificial Societies: Social Science from the Bottom up. Hun simulaties van de sociale werkelijkheid zijn doodsimpel, en juist daardoor zo onthutsend en intellectueel uitdagend.
Neem een vierkant ruitjespapier met 2500 hokjes (50x50 hokjes). Neem twee kleurpotloden, zeg een rode en een blauwe. Kleur nu lukraak hokjes rood of blauw en laat ongeveer 500 hokjes wit. U bent nu waarschijnlijk al enige tijd aan het kleuren, en vandaar dat Epstein en Axtell de computer gebruikten voor dit proces.
Vervolgens voeren we een regel in op grond waarvan we rode en blauwe hokjes verplaatsen:
Verplaats een hokje naar de dichtstbijzijnde open plek als minder dan 25 procent van de buren dezelfde kleur heeft. De kleur van de overige 75 procent van de buren doet er niet toe. Zolang er ten minste een kwart gelijkgekleurden is, wordt een hokje niet verplaatst. Maar wordt het percentage nog lager, dan laten we een hokje verhuizen.
Dit proces is met de hand lastig uit te voeren, maar u begrijpt wat er moet gebeuren. Rode hokjes met minder dan 25 procent rode buren worden opgepakt en ergens anders neergezet. En dit proces wordt een aantal ronden, voor alle hokjes herhaald.
Wat blijkt? Zelfs met deze bescheiden voorkeur voor gelijkgekleurden is na een paar ronden de verdeling van rode en blauwe hokjes over het ruitjespapier al niet meer willekeurig. Epstein en Axtell zagen al milde vormen van kleurscheiding ontstaan. En let op, de regel is zeer tolerant geformuleerd. Rode hokjes worden niet verplaatst omdat ze een afkeer hebben van blauwe hokjes. Nee, rode hokjes worden verplaatst omdat ze ten minste 25 procent andere rode hokjes om zich heen willen hebben. 25 procent van de omringende hokjes moet ons soort hokjes zijn, zeg maar. Je wilt toch geen volslagen vreemde zijn in je eigen wijk?
Vervolgens verfijnden Epstein en Axtell hun model. Hokjes kregen niet langer een vaste tolerantiegrens toegekend. De percentages verschilden per hokje, en lagen ergens tussen 25 en 50 procent in. De meest tolerante hokjes verhuisden als minder dan 25 procent van de buren gelijkgekleurd was. De minst tolerante hokjes verhuisden al als niet ten minste de helft (50 procent) van de buren dezelfde kleur had. Alle andere hokjes verhuisden bij een percentage ergens tussen de 25 en 50 procent.
Epstein en Axtell rekenden dit model door. De uitkomst vind ik iedere keer weer spectaculair. Na een aantal rekenrondes (zie de afbeelding hieronder) zijn de kleuren strikt gesegregeerd. Rood bij rood, blauw bij blauw. Ons soort hokjes, bij ons soort hokjes.

Dus zelfs al bij een op zich begrijpelijke wens om in een buurt te wonen waar tussen de 25 en 50 procent dezelfde kleur heeft, ontstaat op den duur een streng gesegregeerde samenleving. Doordenk op basis van deze computersimulatie eens de volgende vragen:

• Wat gebeurt er als we de regel formuleren op basis van angst: een hokje verhuist zodra 25 procent van de buren een andere kleur heeft?
• Wat gebeurt er als we hokjes via radio, kranten en televisie de indruk geven dat er heel veel anders gekleurde hokjes om hen heen wonen? Anders gekleurde hokjes waar ze bang voor moeten zijn? Wat zou dat voor het stemgedrag van hokjes betekenen?
• Wat gebeurt er als we hokjes via nieuwe media en technologie de mogelijkheid geven om met een paar muisklikken te verhuizen van de ene naar de andere groep? Hoeveel diversiteit zal er dan nog binnen sociale groepen (op het internet) zijn?
• Wat gebeurt er als blanke mannelijke hokjes alleen in managementteams met ten minste 50 procent blanke mannelijke hokjes willen zitten?
• Hoe ziet een samenleving eruit waar mensen zich al tolerant noemen als ze één anders gekleurd hokje onder hun beste vrienden hebben, of als zij hun buurhokje tolereren die toch echt een heel andere kleur heeft?

De computersimulaties van Epstein en Axtell zijn een opdracht voor intellectueel Nederland, van beleidsmakers en columnisten, tot bestuurders en onderwijzenden: Hoe krijgen we hokjes zo ver dat ze verhuizen als niet ten minste 50 procent van de buren een andere kleur heeft? Hoe zetten we een voorkeur voor gelijkgekleurden, om in een voorkeur voor andersgekleurden?
In tegenstelling tot mijn vader ben ik een rasoptimist. Al vraagt het om nieuwe denkwegen, veel durf, doorzettingsvermogen en ongebreidelde creativiteit, ik denk dat deze vragen te beantwoorden zijn. En trouwens, uiteindelijk zijn het maar computersimulaties, toch?

Growing Artificial Societies

dinsdag 8 juni 2010

Victor Lamme heeft een vrije wil

Ik kan u verzekeren dat Victor Lamme een vrije wil heeft. Zelf is hij daar klaarblijkelijk minder van overtuigd, getuige de titel van zijn laatste boek: De vrije wil bestaat niet: Over wie er nu echt de baas is in het brein. Iedereen die op de hoogte denkt te zijn van het functioneren van de menselijke geest, moet dit boek lezen. Het bevat een helder geschreven en vermakelijk overzicht van alle bizarre neurologische vondsten en experimenten uit de afgelopen anderhalve eeuw. Daaruit blijkt overduidelijk het failliet van het naïeve idee waarmee we de moderne tijd begonnen, het idee dat lichaam en geest twee onderscheiden substanties zijn. En daarmee is ook het idee verworpen dat de menselijke geest buiten de reguliere natuurwetten staat, en onafhankelijk van die natuurwetten beslissingen zou kunnen nemen.

Overigens ken ik nog maar weinig weldenkende mensen die twijfelen aan het feit dat het functioneren van onze hersenen, ons lijf en de ons omringende wereld onderworpen is aan natuurwetten, net zoals het functioneren van onze geest, ons bewustzijn en onze vrije wil. Lamme licht er in dit verband drie hoofdzaken uit. Ten eerste laat hij zien dat we meer door de wereld buiten ons worden beïnvloed dan we denken. In de meest extreme gevallen leidt dat tot environmental dependency (omgevingsafhankelijkheid), een toestand waarin het handelen uitsluitend door de directe omgeving wordt bepaald. Een man die automatisch alle brillen die hij ziet liggen oppakt en opzet. En die alle kammen in zijn blikveld door zijn haar haalt. Gelukkig kunnen de meesten van ons dergelijke neigingen onderdrukken, zodat we niet voortdurend met vreemde leesbrillen op onze neus zitten. Maar stiekem lijden wij toch allemaal aan een mildere vorm van deze omgevingsafhankelijkheid. Zonder dat we het opmerken bepaalt de ons omringende omgeving ons handelen. Hebben we werkelijk zin in een broodje kaas, of is het een gevolg van het soapsterretje op televisie dat met de kaasschaaf in haar hand vertelde dat haar beste vriendin het met haar man had gedaan?
Uiteraard verhaalt Lamme daarnaast van de experimenten van Benjamin Libet. Daaruit blijkt dat ons bewustzijn nogal achter de beslissende hersenactiviteit aan hobbelt. De “bewuste” keuzes die iemand gaat maken zijn in sommige gevallen meer dan zes seconden voordat het tot de proefpersoon doordringt, af te lezen aan zijn hersenactiviteit. “Daden volgen niet onze gedachten. Het is precies andersom,” schrijft Lamme. En hij heeft gelijk.
Tenslotte legt Lamme uit dat we slechts minimaal inzicht hebben in de oorzaken van ons gedrag. In de hersenen bevindt zich een babbelbox die mooie verhalen ophoest telkens wanneer we om een rechtvaardiging voor een handeling verlegen zitten. De kwaliteit van die verhalen is vooral dat ze sociaal acceptabel zijn, maar niet dat ze inzicht geven in de daadwerkelijke oorzaken.
Kortom, de vrije wil is een illusie. Een mooie illusie, misschien zelfs een nuttige illusie, maar een illusie. Aldus Lamme.

Stel, ten overstaan van een publiek discussieer ik met iemand over de vraag of het verantwoord is om een vliegvakantie te boeken. Op zo’n moment wil ik dat de argumenten uit mijn mond rollen, zonder dat ik iedere keer bewust over mijn woorden hoef na te denken. Ik wil ook dat mijn argumenten precies zijn afgestemd op dat wat mijn tegenstander zegt. En ik wil dat mijn argumenten een goede rechtvaardiging vormen voor mijn standpunt: als je wat aan het milieu wilt doen, ga dan nooit meer op vliegvakantie. Kortom, ik wil een hoge mate van omgevingsafhankelijkheid, een goed functionerende babbelbox en een brein dat minstens zes seconden voorloopt op mijn bewustzijn en mijn mond. Maar wil dit nu zeggen dat ik dan afstand doe van mijn vrije wil?
De denkfout van Victor Lamme is dat hij teveel waarde toekent aan het bewustzijn. Laat ik even heel duidelijk zijn. Ik ben het met Lamme eens dat onze geest volledig aan natuurwetten onderworpen is, en ik ben het met hem eens dat ons bewustzijn achter ons handelen aan hobbelt. Maar om daaruit te concluderen dat de wil niet vrij is, moet je de wil als een aspect van het bewustzijn zien. Het idee dat het bewustzijn en het ik (of het zelf) samenvallen is een restje naïef Cartesianisme waar Lamme prima zonder kan. Ik denk dat Lamme overtuigend heeft aangetoond dat als we de wil in het bewustzijn plaatsen, dat we dan geen vrije wil hebben. Maar hoe zit het met het alternatief? Wat als we de vrije wil gewoon opvatten als de mogelijkheid van een organisme om dat te toen wat goed voor hem is?
De wil is niets anders dan de kunst van een organisme om daar waar het profijtelijk is de buitenwereld uit te buiten en daar waar het nodig is de buitenwereld buiten te sluiten. In de loop van ons mensenleven leren de meesten van ons hierin een balans te vinden die werkt, die leidt tot een leven dat voldoening schenkt. Soms zijn we ons van het zoeken naar die balans bewust, soms maken anderen ons op onze onbalans attent, vaak ontgaat ons het hele proces. En, naarmate we er beter in slagen die balans te vinden, wordt onze wil vrijer. Bewustzijn is een prettig aspect van die balans, maar zeker niet het belangrijkste aspect. De vrije wil bestaat wel, maar moet, net als het zelf, zeker niet exclusief in dat bewustzijn worden gezocht.
Als Victor Lamme zich dus wat minder had laten meeslepen door het Cartesianisme van onze tijd, en de vrije wil niet klakkeloos in het bewustzijn geplaatst, dan had hij nog inventiever en intelligenter tegen hersenen en gedrag aangekeken. Maar ja, mag ik hem dat teveel aan omgevingsafhankelijkheid verwijten?

Lees ook:

Vrije wil bestaat niet

dinsdag 1 juni 2010

Welkom in Youtopia

In Welkom in Youtopia beschrijft Menno van der Veen de wereld van de Youtopisten.
Youtopisten zijn mensen die leven in een door henzelf gesponnen cocon. Ze praktiseren de maakbaarheid van het egocentrische leven. Youtopisten zijn de alfa en omega van hun cocon, en verzamelen in hun nest alle en uitsluitend die elementen waarmee zij zichzelf kunnen verwerkelijken of verrijken. Youtopisten zijn niet noodzakelijk egoïsten. Maar het zorgen voor anderen gebeurt slechts als het bijdraagt aan het eigen welbevinden. Van opoffering kan dus geen sprake zijn. De buitenwereld dwingt het gedrag van Youtopisten niet af, de buitenwereld is slechts het decor waartegen het zelfgeregisseerde leven van de Youtopist zich afspeelt.
Wellicht bent u in de veronderstelling dat Youtopia en de Youtopisten iets met nieuwe media of technologie (Youtube) hebben te maken. Laat ik u direct geruststellen: dat is niet zo. Volgens Van der Veen vormen de Youtopisten een normale (zij het enigszins elitaire) maatschappelijke klasse. Naast egocentrisme is de meest in het oog springende eigenschap van de leden van deze klasse dat ze met het grootste gemak van rol wisselen, en zich met geen enkele positie diep vereenzelvigen:
Carrièretijger, voetballer, geëngageerd burger, loverman. Zakenvrouw, fitnessjunk, praktisch idealist, discobabe. Hoeveel persoonlijkheden heb je precies? Of beter, hoeveel rollen weet je overtuigend te spelen?
Youtopisten willen zich niet vereenzelvigen met één rol. Ze ontlenen hun identiteit niet aan dienstjaren, religie of de strepen op een uniform. Als ze hun uniform, doktersjas of kostuum uittrekken, zijn ze andere mensen.
[Pagina 41]
In dit citaat komt de subtiele, maar alles doordringende denkfout van Van der Veen duidelijk aan het licht. Hij verzuimt de termen persoonlijkheid en rol helder te onderscheiden. Daarom zal ik hier het verschil tussen deze termen uiteenzetten, alvorens het betoog van Van der Veen te wegen.

Een actrice speelt rollen. Als Carice na een dag hard werken van de set stapt, zich afschminkt en haar alledaagse klofje aantrekt, dan is ze gewoon weer Carice van Houten. De rol die ze aannam is verdwenen, en ze wordt weer degene die ze ’s ochtends was voordat ze zich liet omkleden en schminken. De rollen die Carice speelt, zijn niet meer dan kostuums die ze aan en uit kan trekken. Naar dit type rollen verwijst Van der Veen in het bovenstaande citaat. Dit zijn de rollen waarachter een andere, waarachtigere, authentiekere persoonlijkheid schuilgaat.
Dit type rol is echter niet te vergelijken met de verschillende persoonlijkheden die iemand kan hebben. Het zelf wordt gevormd door de verzameling posities die een persoon kan innemen. Het zelf is dus een verzameling inherent waarachtige persoonlijkheden, en geen verzameling maskers. Achter die persoonlijkheden gaat niet nog eens een essentiële of echte of diepe of authentieke persoonlijkheid schuil. De zakenvrouw, fitnessjunk, praktisch idealist en discobabe zijn geen rollen van een diepere persoonlijkheid, maar aspecten van een en dezelfde persoon. Facetten van dezelfde groeibriljant, om maar eens een positiever beeld te gebruiken. Youtopisten slijpen zichzelf totdat ze schitteren in een omgeving van doffe mensen die hun persoonlijkheid nemen zoals ze die in beginsel aantreffen, en daar hoogstens wat rolletjes aan op hangen.
Van der Veen combineert psychologisch essentialisme met Platoons/Kantiaanse maatschappijkritiek, en daardoor slaat hij de plank mis. Zijn belangrijkste conclusie is dat de cocons van de Youtopisten onderling en in breder maatschappelijk verband onverenigbaar kunnen zijn, omdat in iedere cocon een specifieke maatstaf voor goed en kwaad, mooi en lelijk, van kracht is. Wat Van der Veen hierbij over het hoofd ziet is dat een Youtopist met als facet, bijvoorbeeld, een praktisch idealist, gedwongen is haar handelen in dat facet in overeenstemming te brengen met de groep waar zij deel vanuit wil maken. Hetzelfde geldt al voor een fitnessjunk die deelneemt aan een bewegingsklasje. Het innemen van diverse posities in de intermenselijke wereld, leidt tot het bijslijpen van persoonlijkheidsfacetten. Niet de essentiële persoon hoort centraal te staan, maar de facetten die in verschillende omstandigheden het invallende licht verschillend reflecteren.

Welkom in Youtopia eindigt zeer zwak. Iedereen kan bedenken dat je opsluiten in een cocon niet de meest vruchtbare maatschappelijke houding is. Iedereen begrijpt dat je je, als je uit je cocon komt, zult moeten aanpassen aan anderen. Iedereen snapt dat het fanatisme waarmee je in je dromen de wereld wilt verbeteren in werkelijkheid wel eens contraproductief kan zijn. Van der Veen beschrijft deze triviale punten omslachtig door drie groepen te onderscheiden: Producenten, Youtopisten en Amateurs. Na deze groepen uitgebreid te hebben omschreven en geduid, trekt Van der Veen in hoogdravende filosofentaal conclusies die we in de omgangstaal als open deuren terzijde zouden leggen. Zo bevolken Producenten, Youtopisten en Amateurs vooral de cocon van Van der Veen. Daarbuiten zullen ze weinig waarde hebben.

De toekomstloze mens

donderdag 13 mei 2010

Informatie over memen

Als een verschijnsel kan worden verklaard zonder een of andere hypothetische entiteit aan te nemen, dan is er geen enkele reden om deze entiteit aan te nemen. Zo luidt ongeveer Ockhams scheermes (entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem) in de interpretatie van Bertrand Russell. Ik vind dat een mooi kentheoretisch principe. Beperk het aantal entiteiten dat je veronderstelt zoveel mogelijk. De talige variant van Ockhams scheermes luidt, wat mij betreft: voer (binnen de wetenschap) slechts nieuwe woorden in als je daarmee zaken kunt uitdrukken die anders niet (of slechts op zeer barokke wijze) onder woorden kunnen worden gebracht.
Er is dus enerzijds een ontologisch mes dat nutteloze entiteiten wegsnijdt. En, er is anderzijds een linguïstisch mes, dat het ongefundeerd babbelen tot een minimum beperkt. Tezamen vormen deze messen de snoeischaar die voorkomt dat de haag van wetenschap verwordt tot de wildgroei van pseudowetenschap.
In On the Senselessness of Memes betoog ik dat memen, indien ze worden opgevat als entiteiten die van de ene geest naar de andere worden gekopieerd, eenvoudig met het ontologisch mes kunnen worden weggesneden. De voornaamste reden daarvoor is, grofweg, dat het volstrekt onduidelijk is wat we bedoelen met een entiteit in de geest. Daarnaast hebben we geen criterium om vast te stellen of een meme (of een idee, of gedachte, of wereldbeeld) in de ene geest een kopie is van een meme in een andere geest. Als we niet weten wat memen in de geest precies zijn, en we niet weten wanneer de ene meme een kopie is van de andere meme dan kun je de hypothetische entiteit meme maar beter achterwege laten.

In plaats van een definitie van meme in geestrijke termen kunnen we dus beter kiezen voor een definitie in termen van observeerbaar gedrag of artefacten (door menselijk gedrag voortgebrachte voorwerpen). Derhalve mijn voorstel om meme na gebruik van het ontologisch mes aldus te definiëren:
meme Een (onderdeel van) artefact of gedrag dat kan worden overgedragen middels niet-genetische weg, in het bijzonder imitatie.
Maar op deze half gesnoeide definitie van meme moet ook het linguïstische mes worden toegepast. Memen werden naar analogie met genen geïntroduceerd ten einde op het onderzoek naar en de beschrijving van cultuurverschijnselen evolutietheorie toe te kunnen passen. Maar als voor alle cultuurverschijnselen het traditionele jargon net zo goed voldoet, dan zou het woord 'meme' slechts verwarring scheppen, of, erger nog, ten onrechte scherpte en wetenschappelijkheid suggereren. Op grond van het linguïstische mes is het dan beter om 'meme' weg te snijden.
En inderdaad, voor verreweg de meeste cultuurverschijnselen voegt een verwoording in termen van een evolutionair proces van memen niets toe. Traditionele beschrijvingen van cultuur en gedrag met behulp van imitatie en genetisch voordeel voldoen uitstekend. Gekopieerd gedrag levert genetisch voordeel op. Altruïsme bij mensen, bijvoorbeeld, laat zich uitstekend beschrijven als een gevolg van zelfzuchtige genen in combinatie met imitatie. En gekopieerde artefacten maken het leven domweg een stuk gemakkelijker en aangenamer, zodat er meer energie overblijft (wasmachines) of zich meer mogelijkheden voordoen (auto’s) voor voortplanting.
Dus, al definiëren we meme op basis van gedrag en artefacten, dan is nog steeds de vraag of ze Ockhams linguïstische mes overleven. Hebben memen wel bestaansrecht? In On the Senselessness of Memes weeg ik een aantal mogelijkheden om dit bestaansrecht in te vullen. Uiteindelijk blijft er slechts één over: het gebruik van de term meme is slechts zinvol als memen parasieten zijn van organismen en hun genen. Anders gezegd, slechts als memen organismen weten te misbruiken voor hun voortbestaan, voortplanting, en verspreiding, zou het zinvol zijn om de term meme in te voeren. In dat geval, namelijk, schiet een verklaring in termen van genen of organismen altijd te kort, of laat aspecten onderbelicht die door het gebruik van de term meme wel zichtbaar worden.
Let wel, daarmee moet, om een verschijnsel zinvol met behulp van memen te beschrijven, aan zes voorwaarden zijn voldaan:
(1) Robuustheid. Memen moeten als entiteit voor langere tijd kunnen bestaan. In ieder geval lang genoeg om zich voort te planten. (Anders worden ze weggesneden door het ontologische mes.)
(2) Vruchtbaarheid. Memen moeten via een of ander proces kopieën van zichzelf in de wereld helpen. Deze kopieën en de kopieën van kopieën, enzovoort, zal ik aanduiden met “nakomelingen.”
(3) Subtiele variatie. Zo nu en dan moet een nakomeling iets afwijken van zijn voorouder. Dit afwijken mag niet zoveel zijn dat de nakomeling niet meer als kopie herkenbaar is.
(4) Selectie. Op memen moet een selectieproces plaatsvinden, waardoor sommige memen meer nakomelingen voortbrengen dan andere.
(De eisen 2 tot en met 4 zorgen voor een evolutionair proces.)
(5) Het succes van de meme mag niet te herleiden zijn tot voordeel voor het organisme, of de genen van het organisme. (Anders worden ze weggesneden door het linguïstische mes.)
(6) Om de term meme ingang te laten vinden moeten er memen zijn die het evolutionaire succes van organismen en hun genen verminderen. (De eis van parasitisme.)
Indien een meme aan deze zes eisen voldoet weten we zeker dat het als zelfstandige evolutionaire entiteit met zelfzuchtige belangen tegengesteld aan die van genen bestaat, en dus niet kan worden gereduceerd tot genen of tot het fenotype van genen. Zo betoog ik althans in On the Senselessness of Memes.
Bestaan er artefacten of gedragingen die aan deze zes eisen voldoen? Ik zal mij hier beperken tot artefacten. Dus, bestaan er artefacten die parasitair zijn op mensen?
Tot nu toe ben ik slechts één serieuze kandidaat voor een dergelijke parasitaire memetische status tegengekomen, de mobiele telefoon. Ik heb meerdere malen beschreven hoe mobieltjes ons leven verrijken en zich tegelijkertijd tot parasieten ontpoppen, en zal dat hier allemaal niet herhalen. Mijns inziens voldoet de mobiele telefoon aan de zes eisen:
(1) Het is een duidelijk object, met een behoorlijke levensduur.
(2) Mobieltjes zorgen voor kopieën van zichzelf. Dat doen ze door ons brein zodanig te bewerken dat wij hun voortplanting verzorgen. Deze situatie is niet ongewoon, ook niet in de biologische evolutie. (Richard Dawkins beschrijft in The Extended Phenotype hoe de cannabis plant ons ook op die wijze gebruikt.)
(3) De nakomelingen van mobieltjes vertonen soms kleine variaties.
(4) Op de nieuwe typen mobieltjes vindt een sterke selectie plaats.
(5) Het gebruik van mobieltjes leidt niet tot verhoogde vruchtbaarheid bij mensen. (Eerlijk gezegd, weet ik dit niet helemaal zeker. Het zou zo kunnen zijn dat mensen met een mobieltje meer seksuele contacten hebben, en meer nakomelingen hebben dan mensen zonder mobieltje. Als dat zo is, dan is een mobieltje geen meme.)
(6) Het mobieltje vraagt veel van onze tijd, geld en energie, meer dan met het oog op ons eigen evolutionaire proces goed is. (Mits, zie 5.) Mensen besteden geld aan het mobieltje dat ze beter aan voedsel of nakomelingen zouden kunnen uitgeven.
En met het vervullen van deze zes eisen zou het mobieltje een heuse memeparasiet zijn geworden.
Of dat werkelijk zo is, zal de tijd leren. Mobieltjes staan in veel opzichten nog in de kinderschoenen. In de komende decennia zal het mobieltje daadwerkelijk fysiek ons lichaam binnendringen en pas dan zal het parasitaire karakter helemaal duidelijk kunnen worden.
Gisteren stuitte ik bij toeval op nog een kandidaat memeparasiet: de anticonceptie pil. Deze pil voldoet op zijn minst aan de eisen 1 tot en met 5. De vraag is echter of de pil het aantal nakomelingen van een vrouw nadelig beïnvloedt. Het zou zo kunnen zijn dat vrouwen die de pil gebruiken op de lange termijn (na een paar generaties) meer nakomelingen hebben, dan vrouwen die de pil niet gebruiken. Bijvoorbeeld doordat de nakomelingen die zij krijgen gezonder zijn, omdat de vrouwen meer energie kunnen investeren in ieder van hun nakomelingen. Mocht dat niet zo zijn, en mocht de pil het aantal nakomelingen daadwerkelijk negatief beïnvloeden, dan is de pil een memeparasiet. Wellicht zullen dan op de hele(!) lange termijn alle vrouwen een pilallergie hebben.

Nawoord
Wat levert een discussie rond memen op?
In ieder geval niet veel kandidaatmemen. Richard Dawkins heeft gelijk: “[de meme] is nog in het babystadium en drijft nog onhandig rond in zijn oersoep…”
Maar in On the Senselessness of Memes speelt op de achtergrond nog een andere filosofische discussie een rol, de discussie rond de term informatie. Hoe hard moet Ockhams snoeischaar worden gezet in informatie? Misverstanden rond de term meme zijn onlosmakelijk verbonden met misverstanden rond de term informatie. Memen worden vaak gezien als informatiepakketjes. Wikipedia spreekt van een "besmettelijk informatiepatroon". Deze informatiepakketjes vermenigvuldigen en verspreiden zich over breinen. Ik heb laten zien dat memen opgevat als dergelijke informatiepakketjes niet tot de haag van wetenschap behoren.
Maar de situatie rond de term informatie is nog ondoorzichtiger dan die rond meme. Is het bij meme ten minste nog mogelijk om eisen te formuleren waaraan het gebruik moet voldoen, de term informatie wordt te pas en te onpas gebruikt als het gaat om cognitieve aspecten van de menselijke geest. In de ergste gevallen worden onze hersenen een plek waarin informatie rond zingt, wordt er informatie tussen hersenengebieden heen en weer gezonden, of komt informatie voor hersengebieden beschikbaar. We weten in al deze gevallen niet precies wat er wordt bedoeld. Als we het woord ‘informatie’ hier zouden vervangen door het woord ‘memen’, dan zou de onzinnigheid onmiddellijk duidelijk zijn: de hersenen zijn een plek waar memen rond zingen, of er worden memen tussen gebieden heen en weer gezonden, of memen komen voor hersengebieden beschikbaar. Maar door over te schakelen op een nog veel vagere term, informatie, valt het pseudowetenschappelijke karakter van informatieverwerking nauwelijks meer op.
Mijn voorstel zou dan ook zijn om Ockhams ontologische en linguïstische mes eens stevig in de term informatie te zetten. Dat zou de filosofie, psychologie, cognitieve - en neurowetenschappen zeer ten goede komen.

maandag 10 mei 2010

Eten is weten

De afgelopen weken heb ik mij serieus afgevraagd wat de smaak van filosofie zou kunnen zijn. Natuurlijk, normaliter is filosofie geen bezigheid die vraagt om het gebruik van smaakpapillen. Maar als je mensen tijdens een etentje filosofie wilt laten proeven, moet je je er toch enigszins een voorstelling van kunnen maken hoe filosofen smaken. Tegelijkertijd is het natuurlijk gewoon een mooie, bijna kannibalistische, uitdaging. Als ik deze of gene filosoof zou klaar maken, waar voor sensatie zou zij of hij dan op de tong teweegbrengen?
Ik maakte een eerste, tentatieve schets. Martha Nussbaum moest zoet smaken, uiteraard. Mark Rowlands moest vegetarisch zijn, met kaas. En bij Daniel Dennett moesten de drie levels of description te zien zijn. Zo ontstond een lijst van tien filosofen waarvan er uiteindelijk acht op tafel belandden. Op basis van deze schetsmatige lijst stelden Lien & Peet een menu samen:

Willard Quine (1908-2000)
Quine is ondermeer bekend vanwege zijn These van de Onbepaaldheid van Vertaling. Deze these zegt dat twee onderzoekers hetzelfde talige verschijnsel radicaal verschillend kunnen interpreteren, zonder dat er ooit een mogelijkheid zal zijn om te bepalen wie gelijk heeft. Bij Quine horen dan ook twee radicaal verschillende interpretaties van tomatensoep:
Gazpacho & Geroosterde Tomatensoep

Richard Rorty (1931-2007)
Solidariteit, ironie en contingentie maken een individu. We sluiten ons, met of ondanks, al onze eigenaardigheden bij een groep aan. Hoe solidair we ook met deze groep zijn, in ons achterhoofd weten we dat die solidariteit nooit absoluut mag zijn. Onze solidariteit behoudt derhalve een ironische ondertoon:
Saladebuffet (Stel Uw Eigen Salade Samen)

Mark Rowlands (1962- )
In De filosoof en de wolf beschrijft Rowlands hoe hij vegetariër wordt. Brenin, zijn wolfbroeder, doet mee, en geniet daarna van kaas en vis, in plaats van grote stukken vlees:
Vegetarische Quiches met Kaas





Daniel Dennett (1942- )
Het gedrag van ieder systeem (organisme, organisatie of object) kan volgens Dennett op drie verschillende niveaus worden beschreven. Ten eerste volgens de fysieke werking (“Dit scharnier zorgt ervoor dat het waterniveau niet boven de 16 cm uitkomt.”). Daarnaast volgens de ontwerpbeschrijving (“Deze knop is bedoeld om de kanalen te kiezen.”). En tenslotte als intentioneel systeem (“De thermostaat weet hoe laat ik thuiskom!”). Bij Dennett hoort dus een gerecht in drie lagen:
Laagjes Lasagne met Zalm & Avocado

Michel Onfray (1959- )
Op 27 jarige leeftijd krijgt Michel Onfray een zware hartaanval. Hij overleeft het wonderwel. Door zijn artsen wordt hij daarna op een zwaar dieet gezet. Maar al snel besluit Onfray dat dit nooit de bedoeling van het leven kan zijn. Zijn motto wordt: genieten en laten genieten. De lekkerste smaken proeven, hoe ongezond ze ook geacht worden te zijn:
Paling in Roomsaus

Ian Buruma (1951- )
Buruma is een kind van een Nederlandse vader en Joods-Engelse moeder. Hij studeerde Chinese literatuur en daarna Japanse film. Een belangrijke rode draad in het werk van Buruma is dat hij geen onoverbrugbare kloof ziet tussen Oost en West. Mensen in Japan, Indonesië, Afghanistan en Nederland hebben vergelijkbare behoeften en dagelijkse zorgen. Deze menselijkheid kan altijd de basis vormen voor een vruchtbare dialoog:
Muffin met Oosterse Kruiden

Martha Nussbaum (1947- )
Zijn gevoelens slechts lastig als het om objectieve oordelen gaat? In haar werk laat Nussbaum zien dat dit beslist niet het geval is. Integendeel. Love’s Knowledge. Wat Liefde Weet. Door gevoelens van liefde verkrijgen we een vorm van kennis die met het verstand alleen niet te bereiken is:
Honingcake


Jane Goodall
Door Jane Goodall kregen apen een diep menselijk gezicht. Zij leefde vele jaren, in zware omstandigheden, te midden van chimpansees. Ze beschreef als eerste gedragingen zoals jagen, intensief gebruik van gereedschap en oorlogsvoering bij chimpansees. Goodalls publicaties over onze naaste evolutionaire verwanten hebben ook de kennis over onszelf enorm verrijkt. Wie laat zich niet verlokken door bananen, nootjes en chocolade?
Bananen met Chocoladesaus en Amandel

Lien & Peet bereidden de gerechten. Tijdens en na het eten konden mijn disgenoten op een formulier (klik hier voor dit formulier) de verbanden proberen te leggen tussen filosofen en gerechten. Voor de winnaar was er een fles wijn. Chateau Sartre, uiteraard.
Voor velen was het een lastige opgave. Dat lijkt logisch. Want, hoe leg je een metaforisch en smakelijk verband tussen gerechten en filosofen? Toch onderscheidden enkele deelnemers zich door duidelijk boven kansniveau te scoren. De nummer drie van de avond was Mattijs Hünneman. Zijn commentaar was dat je in dit soort gevallen je eerste ingeving moet volgen. Verder wist hij, naar eigen zeggen, niets van filosofie. Naast Mattijs waren er twee nummers één. Gerard Numan (solo) en het team Donderdag Filosofie (Willie Tuiten, Irene Oomkens en Hans Fidder) hadden beide slechts twee fouten. Beide overigens dezelfde fout. Ze hadden Dennett geassocieerd met honingcake en Nussbaum met lasagne. Numan en het team Donderdag Filosofie krijgen allebei een fles wijn, en, bij deze, een eervolle vermelding op www.liaturches.nl.

De grote tevredenheid over de smaak van het eten, in combinatie met een grote verwarring over het verband tussen filosofen en gerechten toonde echter aan dat de stelling “Eten is weten” nog geenszins bewezen is.

Ivo Lochtenberg (Nieuw Akademia) en Jakomien Hamminga (Walsemaweer) dienden een filosofisch protest in: “Kan het niet zo zijn dat sommige van de disgenoten een beter verband tussen de gerechten en de filosofen hebben gelegd dan jij van tevoren had bedacht?”
Dat zou uiteraard kunnen. Toch is de kans daarop erg klein. Om twee redenen. Ten eerste kwamen de juiste antwoorden van de disgenoten meer overeen dan hun foute antwoorden. En ten tweede gold voor deze quiz natuurlijk hetzelfde wat vroeger voor een literatuurexamen gold. De vraag was niet “Welke filosoof hoort bij welk gerecht?”, maar “Welke filosoof wordt door Ronald Hünneman geassocieerd met welk gerecht?”.
Ach, het was tenslotte ook mijn feestje!

Links: