maandag 17 oktober 2011

Waarom geen oase van levenskunst?


Vanaf ongeveer de zeventiende eeuw is werk, en dan uiteraard het liefst betaald werk, het hoofddoel geworden van mensenlevens. Dat wil zeggen, het is het hoofddoel geworden van gezonde mensenlevens. Zoals Michel Foucault laat zien in zijn boek “Geschiedenis van de Waanzin,” worden vanaf die zeventiende eeuw mensen die niet willen of kunnen werken opgepakt en opgesloten, om te worden hervormd via een uitgekiend rehabilitatieprogramma dat ze weer klaarstoomde voor arbeid. Iemand die niet kan of wil werken is vanaf dan uitschot of excentriek of idioot of alle drie. Een leven zonder werk werd een leven zonder gezondheid. De eerste vraag bij kennismaking werd “Wat doe jij eigenlijk?”, en “Helemaal niets, wat rondhangen en genieten van de natuur” was niet langer een geaccepteerd antwoord.
Hoe anders was het in de tijd van de Griekse filosofen, ruim tweeduizend jaar geleden. In het leven van filosofen zoals Socrates, Diogenes en Epicures draaide het beslist niet om de beslommeringen van een betaalde baan. Dit waren mannen die baadden in vrije tijd, zich met maaltijden lieten betalen voor hun filosofische kunsten of zich oefenden in een leven met schaarste. Zij zouden ons hebben beschouwd als moderne slaven, van onze vrijheid beroofd door de financiële ketting van hypotheken, leningen, creditcards en belastingen. Werk maakt van onze lichaam en geest knechten. Ons lichaam slijt van het vroege opstaan, forenzen en de sleur van vergaderingen en het klaslokaal. Onze geest wordt gericht naar de bovenmeesters die de financiële wereld beheersen. Zonder uitzondering zijn we ervan overtuigd dat we een arbeidzaam, dus zinvol leven leiden, en dat ten minste enkele van onze leerlingen door ons toedoen goed terecht zijn gekomen: in een leuke baan. Desgevraagd kunnen we tientallen argumenten geven waarom een leven met een baan beter is dan een werkeloos bestaan.
Dat zou allemaal nog niet zo erg zijn, ware het niet dat werkenden het beslist niet kunnen aanzien als iemand op een alternatieve wijze zijn leven inricht. Zitten vissen langs de waterkant, de eentjes voeren in het park, door de stad slenteren, tegen blikjes schoppen, op een grassprietje sabbelen, een praatje maken met een toevallige voorbijganger, achter de televisie hangen en stiekem gluren naar de lieve buurvrouw, kunnen geen zinvolle elementen van een mensenleven zijn. We worden steeds intoleranter ten opzichte van de dorpsidioot, de zwerver en de alternatieveling. “Zoek toch een baan!,” roept onze jaloerse geest, “Wie niet werkt, zal ook niet eten (en zeker niet van mijn zuurverdiende geld)!”

Daarom worden mensen die niet kunnen werken uit de maatschappij gehaald. We leven in een kenniseconomie, en iedereen die achterblijft in kennis of economische bijdrage is dus een bedreiging voor de gezondheid van onze samenleving. Voor deze afwijkende mensen resteert er slechts één mogelijkheid: buitensluiting. Net zoals melaatsen de stad moesten verlaten om de gezondheid van de rest van de bevolking niet aan te tasten, zo moeten de niet-werkenden als een gezwel uit ons midden worden weggesneden. We zijn doodsbenauwd voor besmetting. Welke ouder wil nu dat het niveau in de klas van zijn beloftevolle dochter onderuit wordt gehaald door een gehandicapte dwaas? We willen een leven met een gezond arbeidsethos, om ondertussen te dromen van ons pensioen.
Scholen in het speciaal onderwijs(S.O.) zijn een opvangplaats voor uitgestotenen. Zij ontvangen de leerlingen van wie het gedrag, de gezondheid of geestelijke vermogens ontoereikend zijn om ten volle in de kenniseconomie mee te draaien. S.O.-scholen zouden dus een oase van rust kunnen zijn, een plek waar de duizelingwekkende snelheid van de wereld wordt vertraagd. Leerlingen zouden kunnen worden onderwezen in levenskunst. Ze zouden kunnen leren hoe een zinvol bestaan zonder werk is vorm te geven, een bestaan in de luwte van de maatschappij. Ze zouden kunnen worden onderwezen in het experimenteren met hun leven: wandelen met de hond, schilderen in het buurthuis, eten met de buren, een boodschap doen voor de basisschool, slenteren over de markt, vissen langs de waterkant. Uiteraard zou hun leven net zo veel pijnlijke momenten kennen als het leven van ons allemaal, en misschien wel meer. Maar, ze zouden leren hoe de pijn te verdragen en hoe tussendoor ontspannende en zinvolle perioden te creëren. En wellicht zouden hun levens zo kunnen bijdragen aan ons eigen inzicht in onze onvolkomenheden en dwaasheid.
Maar zo is het niet, in tegendeel. S.O.-scholen zijn klinieken geworden waarin de etterende wond van een werkloos bestaan zoveel mogelijk gestelpt. Niet levenskunst, maar arbeidstraining en stage staan centraal. Op internet worden foto’s geplaatst van leerlingen die een certificaat hebben gehaald, en misschien wel werk zullen vinden. En ik wed dat de meest succesvol geachte trajectplannen eindigen met “Betaald werk” en een uitroepteken. Met andere woorden, S.O.-scholen zijn geenszins een veilige haven waar degenen rust vinden die niet mee kunnen draaien in de vaart der volkeren. Nee, zelfs op S.O.-scholen worden ze achtervolgd door reken-, taal- en handvaardigheidsonderwijs gericht op een terugkeer in de kenniseconomie. Uiteraard met de beste bedoelingen, omdat de ouders erom vragen, omdat de inspectie erop afrekent, omdat ze enorm blij zijn als ze een baantje hebben en ook omdat we niets beters kunnen verzinnen.
Zo lopen zelfs S.O.-scholen, kort aangelijnd aan de leiband van de kenniseconomie, van arbeidstraining, naar stageproject, naar leerwerktraject en weer terug. En dat geeft ons, hardwerkende mensen, de mogelijkheid om onze eigen idiotie als volkomen normaal te beschouwen. Waarvoor dank!

zaterdag 15 oktober 2011

Warm en koud eten

Koude empathie is het ergste dat een mens kan krijgen toebedeeld. Koude empathie is het gevolg van het onvermogen om zich verplaatsen in het leven en de geest van mensen die niet voldoen aan de door massamedia verspreide stereotypen. Uiteraard, hebben we allemaal begrip voor een moeder die na een aardbeving wanhopig op zoek is naar haar jongste dochtertje die op het cruciale moment haar hand had losgelaten. Moeders houden immers, zo leert iedere Hollywoodfilm, zielsveel van hun kinderen. Volgens hetzelfde genre bekoelt vaderliefde iets sneller, zeker als er seksuele of zakelijke belangen in het geding zijn. Daarom begrijpen we de vader die zijn zoontje te laat van de crèche haalt omdat hij nog een stapel dikke dossiers met zijn secretaresse moest doornemen.
We hebben aanmerkelijk meer moeite om ons in te leven in een moeder die op het cruciale moment van de aardbeving de hand van haar verstandelijk gehandicapte dochtertje losliet, of de vader die vanwege de melkplekken op zijn pak en stropdas verzuimt een order binnen te halen. Zoiets doe je toch niet? Hij had zich toch even kunnen omkleden? Het wordt helemaal lastig als ons wordt gevraagd mee te leven met een vrouw die een burka veilig en zelfs seksueel opwindend vindt. We trekken de wenkbrauwen op bij het idee alleen al dat er jonge meiden zijn die bewust loverboys zoeken, om er later vreselijk spijt van te krijgen. En om mannen die door hun vrouw worden mishandeld, moeten we op zijn minst meewarig glimlachen. Dat kennen we niet uit Hollywood.
Volgens de Amerikaanse filosoof Richard Rorty leidt koude empathie tot wreedheid. Nietsontziend spreken we over de burka of over loverboys, en maken we grappen over mannen met blauwe plekken in hun ziel. Gestoorde vrouwen, naïeve pubermeisjes en mietjes hoef je niet met al te veel empathie tegemoet te treden. Ze verdienen een psychologische behandeling, en slechts in die zin medeleven. Dus leidt de behandeling die we ze geven niet zelden tot een wrede vergroting van hun leed.


Dankzij Walt Disney zitten dieren gevangen in dezelfde wreedheidsparadox: op grond van een empathie ontwikkeld in relatie tot Dombo, Babe en The Lion King zijn we dieren gaan zien als redelijke wezens, die domme en gemene circusartiesten, boeren, en jagers in medemenselijkheid ver overtreffen. Tegelijkertijd zijn we circusartiesten, boeren en jagers gaan verachten om hun beneden gemiddelde intelligentie en gewetenloze moordneigingen. De Partij voor de Dieren, het Dieren Bevrijdingsfonds, en Stichting Lekker Dier drijven zo op een dubbele dosis koude empathie. Enerzijds doen ze gedomesticeerde en wilde dieren hopeloos te kort, anderzijds ontmenselijken ze beroepsgroepen die sedert duizenden jaren hecht met dierenlevens zijn verbonden. Thieme en Graus blinken uit in wreedheid. Diederik Stapel en Roos Vonk verzonken in ijskoude empathie met hun vooronderstelling dat vleeseters grotere hufters zijn dan vegetariërs.
  

Er was niet zoveel mis met de boerderijplaat van Jetses. De meeste boeren gaan op een door en door liefhebbende wijze met hun dieren om. Ze verzorgen, voeden en slachten op een manier die aansluit bij de geest en waardigheid van hun beesten. Dieren zijn er nu eenmaal ook om te worden uitgemolken en opgegeten. Natuurlijk, er zijn ook onder boeren grote hufters, net zoals er in de wetenschap oplichters en in de politiek populistische charlatans zijn. Maar, het grote dierenleed van onze samenleving wordt niet zozeer veroorzaakt door deze rotte appels uit het boerenbedrijf, maar door wetenschappers en politici die samen met het grote publiek zijn opgegroeid voor de videorecorder met banden van Disney. Daardoor, en alleen daardoor, ervaren we Tinkebell die een hond fileert als wreder dan Thieme die een boerengezin kapot maakt.


zondag 4 september 2011

Hooggeleerde prietpraat

In het laatste nummer van de Academische Boekengids schrijft Douwe Draaisma een mooi artikel over grensoverschrijdingen in wetenschap, It’s all right, I am a doctor. Draaisma betoogt dat emeriti, en dan met name medici, zich al te gemakkelijk en zelfs met een zeker dedain op het terrein van andere wetenschappen begeven. Als voorbeelden bespreekt hij Pim van Lommel en Dick Swaab. Beiden maken in hun bestsellers, Eindeloos Bewustzijn en Wij zijn ons brein, een uitstap naar vakgebieden waarop zij beslist niet zijn geschoold. “[M]ijn ontzag voor de cardioloog Van Lommel en de neuroloog Swaab is groot. Wat is dan het probleem? Het probleem is dat het ene boek niet over cardiologie gaat en het andere niet over neurologie,” schrijft Draaisma, om vervolgens een vileine incisie te maken in het werk van Van Lommel. De kwaliteit van de excursies die Van Lommel zich in Eindeloos Bewustzijn permitteert naar kwantumfysica en geschiedschrijving zou een sterk argument zijn om een eerstejaarsstudent te vragen een andere studie te kiezen, of in ieder geval zo snel mogelijk de het-is-maar-een-werkstuk-instelling van het VWO te verlaten. Wetenschappers mogen geen aantoonbare onzin verkondigen, zelfs artsen niet.


Het NRC Handelsblad van 2 augustus vroeg Swaab en Van Lommel naar een reactie op het stuk van Draaisma. Van Lommel ergert zich aan de toon van Draaisma: “Zelf heb ik nooit iets negatiefs over Draaisma of Swaab gezegd. […] De hersenen produceren het bewustzijn niet, maar zorgen dat je het ontvangt en ervaart.” (Dit laatste is Van Lommels uitstapje naar de filosofie, waarover later meer.)
Swaab, die er in het artikel van Draaisma iets beter vanaf komt, wil vooral specifiekere kritiek op zijn boek: “[A]ls [Draaisma] zegt dat ik geen mening mag geven over onderwerpen binnen de psychologie, filosofie, criminologie etc., dan moet hij aantonen waar ik fout zit - niet alleen: daar zit een hek omheen.”
“Daar heeft hij wel gelijk in” reageert Draaisma in het NRC.
Omdat die gerichte kritiek op Swaab in het artikel van Draaisma ontbreekt, en omdat ik er afgelopen maand tijdens zijn optreden in VPRO’s Zomergasten weer eens om zat te gniffelen, volgt nu een illustratie van de filosofische ongeschooldheid van Swaab.
Swaab heeft de titel van zijn boek, naar eigen zeggen, beslist niet metaforisch bedoeld. Wij zijn letterlijk ons brein. Bij Pauw en Witteman zei Swaab eerder: “De rest van het lichaam dient uitsluitend om dat brein te voeden en van zuurstof te voorzien, voort te bewegen en nieuwe breinen te maken.” Nu ben ik het wat dit betreft hartgrondig oneens met Swaab. Waarom zou mijn brein niet gewoon een orgaan kunnen zijn zoals andere organen? Als ik hardloop, of mij voortplant, doe ik dat dan uitsluitend voor mijn hersenen? Maar ik ga er, volgens een goed filosofisch gebruik, even vanuit dat Swaabs uitgangspunt klopt, om vervolgens te bekijken hoe dit uitgangspunt zich verhoudt tot andere beweringen van Swaab. Dus, wij zijn ons brein, en meer specifiek, ik ben mijn hersenen.
Op de website van Zomergasten staat: “In de vorig jaar verschenen bestseller Wij zijn ons brein schrijft [Swaab] dat niet de mens het brein stuurt, maar het brein de mens, waarmee hij in vergaande mate het bestaan van een vrije wil ontkent.” In het programma God bestaat niet (RVU) wordt Swaab geïnterviewd door Paul Jan van de Wint:

Sturen wij onszelf met ons bewustzijn?
Nee, ik denk dat het bewustzijn achter onszelf aanloopt. We doen dingen en zijn het ons een fractie van een seconde later bewust. En omdat we het ons bewust zijn, waardoor we de volgende keer dat mee berekenen dat als we dat doen dan zou er wel eens dat en dat de uitkomst van kunnen zijn. Dus dat bewustzijn dat er achteraan holt heeft wel nut, maar voor de volgende keer.

Hoe nemen we beslissingen dan?
Als een heel complexe computer die gevormd is, enerzijds vanuit de genetische basis die gelegd is, en anderzijds vanuit de omgeving en de ontwikkeling die we hebben doorgemaakt. We komen in een bepaalde situatie en die computer berekent dan de beslissing op basis van de beste mogelijkheden, de beste kansen.

Dus onze hersenen hebben al een beslissing genomen voordat we ons daar bewust van zijn?
Ja, dat bewustzijn dat hobbelt achter de beweging aan.

En daardoor lijkt het net of we zelf die beslissing hebben genomen?
Ja, daardoor hebben we het idee dat we dat zelf doen.

Swaab reageerde tijdens Zomergasten ook instemmend toen Jelle Brandt Corstius hem vroeg: “Is dat niet erg pessimistisch, het idee dat ons brein alles voor ons beslist? Dan hebben we geen vrije wil meer…” Brandt Corstius wilde dat niet geloven, maar volgens Swaab is er op grond van wetenschappelijk onderzoek geen andere conclusie mogelijk.

Maar dat is vreemd, want als ik mijn hersenen ben, en mijn hersenen nemen beslissingen, dan ben ik het toch die beslissingen neemt?! Als mijn hersenen verantwoordelijk zijn voor mijn beslissingen, dan ben ik toch verantwoordelijk voor mijn beslissingen, en niet mijn bewustzijn? Als de beslissingen van mijn hersenen worden bepaald door de omgeving waarin ik mij bevind, de ontwikkeling die ik in mijn leven heb doorgemaakt, en de ontwikkeling die de soort waartoe ik behoor in de evolutie heeft doorgemaakt (mijn genetische basis), waar heb ik dan sowieso nog een vrije wil voor nodig? Om iets te doen dat nergens, echt helemaal nergens, op slaat? Juist dat lukt prima zonder vrije wil. Als het bewustzijn achter de beweging van de hersenen aan hobbelt, “achter onszelf”, dan heeft mijn bewustzijn dus weinig met mijzelf te maken. Ik ben immers mijn brein, toch?! En, hoe verhoudt dat bewustzijn zich dan tot mij, tot mijn hersenen? Is dat een soort ontvangsttoestel van de hersenen, zoals mijn televisie weergeeft wat er in omroepland gebeurt? Van Lommels opvatting, maar dan in omgekeerde richting? En, als het bewustzijn nut heeft voor een volgende keer, ontvangen de hersenen dat bewustzijn dan weer, precies zoals Van Lommel zegt?


Draaisma heeft gelijk. Swaab en Van Lommel stuntelen net zo met filosofische vraagstukken als middelbare scholieren met hun eerste liefde. Daarin schuilt wellicht ook de populariteit van hun boeken. Het is voor lezers erg moeilijk om het onderscheid te zien tussen boeken waarin wetenschappelijk gedachtegoed wordt gepopulariseerd, en boeken waarin wetenschappers borrelpraat verwarren met filosofie. En ja, Draaisma heeft nogmaals gelijk: Hierin schuilt een belangrijke taak voor de Academische Boekengids (maar wat mij betreft ook voor het NRC Handelsblad, Teleac en NTR). De vraag blijft echter of lezers die gretig Swaab en Van Lommel verslinden überhaupt wel zijn geïnteresseerd in wetenschappelijk doorwrochte bewustzijnsfilosofie.
Is hooggeleerde borrelpraat in de meeste gevallen niet genoeg?


maandag 4 juli 2011

Het digitale ontij

In 2010 hield de journalistiek op te bestaan. Niet iedereen had dit onmiddellijk in de gaten. Kranten bleven nog jarenlang verschijnen, televisiejournalisten bleven journaals verzorgen alsof er niets aan de hand was, en in Groningen trachtten Henk Blanken en Kees de Vey Mestdagh in een lezing voor het Studium Generale het tij alsnog te keren. Maar, het wereldwijde digitale tij van snelheid en beeld was allang over de dijken geslagen, en had het door journalisten ingepolderde land verzwolgen.
Blanken, adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden, en De Vey, hoofd afdeling Recht en ICT van de Rijksuniversiteit Groningen, reageerden in hun lezing op de commotie die was ontstaan door onthullingen van de website WikiLeaks. Op WikiLeaks.com werden honderdduizenden top-secret e-mails geplaatst van diplomaten. Uiteraard waren deze documenten niet vrijwillig ter beschikking gesteld, maar via een klokkenluider in handen gekomen van WikiLeaks. De wereld smulde van de documenten. Eindelijk kon met eigen ogen worden gelezen wat diplomaten schreven over de landen waarin en de mensen met wie ze verkeerden. Maar Blanken en De Vey waren niet onder de indruk.
Blanken betoogde uitvoerig dat journalisten meer doen dan documenten onthullen. Journalisten, of zoals Blanken zei “echte journalisten”, doen aan waarheidsvinding. Blanken herhaalde deze boodschap zo vaak dat het voor iedere toehoorder duidelijk werd dat het hier niet ging om een filosofische analyse, maar om het langzamerhand verstommende evangelie van een analoge journalist. Want, noch bij WikiLeaks, noch bij Twitter, noch bij Youtube was waarheidsvinding zinvol. Niemand betwijfelde namelijk de echtheid van op WikiLeaks onthulde documenten. Natuurlijk waren ze echt. Niemand vroeg zich ooit af of de tienduizenden tweets ten tijde van de onrust in de Arabische wereld echt van opstandelingen afkomstig waren. Natuurlijk waren ze dat. Niemand dacht bij het zien van schokkende onthoofdingen of gewelddadige politieoptredens, dat het in scène gezette, goed geregisseerde filmopnamen betrof. De snelheid waarmee beelden op Youtube beschikbaar kwamen, de ongekende hoeveelheid twitterende bronnen, en de onwerkelijke omvang van het diplomatiek materiaal maakten de waarheidsvraag overbodig.
In de 18e en 19e eeuw hadden journalisten het primaat op Waarheid van de kerk overgenomen. Na duizenden jaren Waarheid van de Schrift, volgenden honderden jaren Waarheid van de Drukpers. Pausen werden vervangen door Magnaten, het Edict van Nantes door de Code van Bordeaux. Maar ook Journalistieke Waarheid bleef problematisch. Vaak waren er slechts één of twee bronnen, en nog vaker slechts één journalist om die bronnen te openbaren. Wat zou er zijn gebeurd als de honderdduizenden documenten niet in handen waren gevallen van Julian Assange (de grote man achter WikiLeaks), maar in handen van het Dagblad van het Noorden? Hadden we dan maanden moeten wachten totdat Henk Blanken er een leuk overzichtsartikeltje aan wijdde?
Kees de Vey Mestdagh speelde tijdens zijn lezing de andere troef van het Analoge Evangelie. “WikiLeaks brengt niets nieuws,” zo verzuchtte hij talloze malen, “De foto’s en video’s die WikiLeaks openbaarde bevestigden slechts wat we al wisten.” Wat bedoelde De Vey hiermee? We weten dat Osama bin Laden dood is, dus de foto’s maken niets meer uit? Ik weet dat mijn vrouw het doet met de buurman, dus wat voegen videobeelden dan nog toe? Wat voegen foto’s en videobeelden überhaupt toe aan een reeds bekende boodschap?
Het antwoord: Waarheid. In ons digitale tijdperk bestaat waarheid bij de gratie van beelden, het liefst zoveel mogelijk en zo snel mogelijk. Een gelekte video vanuit een aanvalshelikopter, bewakingscamera’s die Yolante vangen of foto’s van het kapotte hoofd van Osama voegen waarheid toe aan de lettertjes van analoge journalisten. De pen is machtiger dan het zwaard, de drukpers kent meer gewicht dan de pen, maar waarheid bestaat slechts in het digitale licht.Dat besef deed aan het begin van de 21ste eeuw eventjes pijn.