Opiniestuk geplaatst in het NRC Handelsblad van vrijdag 21 september 2012
“Moslimleiders van over de hele wereld hebben tamelijk laconiek gereageerd op de film The Innocence of Muslims. De meesten spraken van een kinderlijk filmpje dat maar weer eens aantoont dat het geestelijk niveau van sommige Amerikanen dat van een puberende kameel niet overstijgt.”
Waarom was dit niet wat de nieuwsbulletins meedeelden? Waarom gebruikten moslimleiders dit onbenullige filmpje niet om morele superioriteit tentoon te spreiden? Waarom leidden veertien minuten onzin daarentegen tot een serieuze golf van geweld?
Wat vaak wordt vergeten in politieke analyses is dat culturele uitingen (zoals boeken, muziek, films en spotprenten) slechts inhoud krijgen doordat er tradities bestaan waarbinnen mensen leren hoe ze met deze media moeten omgaan. Wij tolereren films als The Life of Brain, The Passion of the Christ en The Anti-Christ, omdat we vele duizenden uren training met het medium film achter de rug hebben. Dat wil niet zeggen dat we al deze films mooi vinden of waarderen, maar wel dat we weinig moeite hebben om aspecten te herkennen als diepere betekenis, humor, onzin, cynisme, ironie en scherts. Wij zijn als kijkers getraind binnen een barok gelaagde traditie van dubbele bodems, schijnbare en daadwerkelijke belediging, parodie en satire.
Binnen deze kijktraditie is het de laatste veertig jaar zelfs steeds lastiger geworden om wereldschokkende kunstwerken te maken. Marina Abramovic die zichzelf tot bloedens toe bewerkt, Tinkebell die haar kat wurgt en vermaakt tot handtas of Wim Delvoye die varkens tatoeëert, ontregelen ons, maar tegelijkertijd beschikken we over middelen om afstand te nemen en naar achterliggende betekenissen te zoeken. Kunstenaars brengen ons wel in beweging, maar zetten niet meer aan tot groteske verontwaardiging of fysiek geweld. De jaren ’60 en ’70 zijn voorbij (waarmee niet gezegd is dat ze niet kunnen terugkomen).
Deze gelaagde wijze van kijken is echter geen gemeengoed. Het idee dat een uiting niet zomaar staat voor wat het op het eerste gezicht is, is zelfs binnen de qua omvang beperkte Nederlandse cultuur niet aan iedereen besteed. Koot en Bie stopten met hun Tegenpartij (een overduidelijke parodie op ultrarechtse partijen) toen her en der satellietpartijtjes werden opgericht en de Centrum Democraten passages uit hun scherts partijprogramma (Rugop ’81) hadden overgenomen. Freek de Jonge voegde lagen toe aan de parodievorm van Koot en Bie, en bespotte via de kijker zichzelf en zodoende weer de kijker. Daarmee bereidde hij de weg voor Theo Maassen en uiteindelijk Hans Teeuwen. Vooral die laatste balanceert in zijn shows op de grens van het navolgbare, en weet derhalve als geen ander wat er gebeurt als de diepte van de blik van het publiek ontoereikend is.
Aangezien niet iedereen dezelfde mogelijkheden krijgt om zich kijktradities eigen te maken, leidt dit proces van toenemende gelaagdheid onvermijdelijk tot ongelijkheid. Wat voor de één een belediging is, is voor de ander juist een bevestiging van haar superioriteit. Waar de één zich beledigd voelt door zoiets triviaals als een spotprent, daar zullen driedubbel gelaagde kijkers schouderophalend reageren met: “Had de beledigende partij geen dubbelzinnigere of humoristischere wapens ter beschikking dan dit zielige gedoe?” Waar de één snel op haar tenen is getrapt, daar zal de ander zich juist beledigd en buitengesloten voelen als anderen voor haar op eieren lopen.
De Islam is geen achterlijke cultuur, maar wel een cultuur met een minder rijk gelaagde kijkersblik. En bizar genoeg deelt Geert Wilders in deze armoede. Ook hij is niet achterlijk, en wellicht zelfs net zo intelligent als moslims, maar ook zijn blik kent noch ironie noch zelfspot noch zelfrelativering. Daardoor zal hij voor het overgrote deel van de Nederlanders nooit aantrekkelijk worden. Dat deel heeft teveel trainingsuren cabaret, film en spotprenten achter de rug, en neemt zichzelf nimmer serieus genoeg voor een stem op Wilders. Of, zoals Aboutaleb bijna zegt, “Ze zullen hem met een korreltje zout nemen.”
The Innocence of Muslims is een onbeduidend prutswerkje, van het niveau Fitna, dat roept om een hautaine, ironische reactie. Dat moslimleiders vragen om respect en de Amerikaanse regering dwingend verzoeken om het filmpje te verbieden en de makers te straffen leidt tot een geestige culturele paradox. Obama heeft genoten van de shows van Richard Prior en Eddy Murphy. Clinton heeft de elpees van Bette Midler grijs gedraaid. Ze weten dat als ze geen actie tegen het filmpje ondernemen, ze de moslimleiders beledigen. En tegelijkertijd voelen Obama en Clinton dat als ze wel in actie komen, ze de moslimleiders bestempelen als armoedige kijkers, en zichzelf tot hetzelfde niveau verlagen.
Hopelijk wordt in de toekomst iedere missie van militairen of politiemensen gevolgd door een horde cabaretiers, theatermakers, filmkunstenaars en stand-up comedians. Maar voor nu is negeren, stilzwijgen en bidden dat de storm zonder al te veel schade overwaait de beste remedie, en moeten opiniestukken zoals dit niet worden geschreven.