’s Avonds laat, als enige klant in de McDonalds, met niet meer vertier dan de Metro van die ochtend, opende de frase “extreem zinloos geweld” een wereld aan gedachten. Ik had geen idee wat extreem zinloos geweld was. Zinloos geweld is al een lastig begrip. Is het zinloos om iemand in elkaar te slaan omdat hij met een verkeerde blik naar je vriendin kijkt? Het is fout, niet ethisch te verantwoorden, maar is het ook zinloos? En wat is dan extreem zinloos? Logisch Positivisten hadden halverwege de twintigste eeuw een duidelijk omschreven gebruik van het begrip zinloos. Een taaluiting is zinloos als deze niet leidt tot praktisch toetsbare consequenties. De uitspraak “De werkelijkheid is één,” bijvoorbeeld, mag tot een zaligmakend rustgevend gevoel leiden, maar is op geen enkele manier toetsbaar. Er is geen waarneming te bedenken die onderscheid zou maken tussen deze uitspraak en de uitspraak “De werkelijkheid is veelvuldig.” Daarom zijn beide uitspraken zinloos, zinledig, zonder betekenis. Zouden uitspraken ook extreem zinloos kunnen zijn? Totdat ik naast een hamburger de Metro las had ik die vraag nooit gesteld. Het schema van de Logisch Positivisten was immers afgerond. Het leek in ieder geval nutteloos om het verder uit te breiden met het etiket “extreem zinloos”. Als uitspraken onderscheiden worden die geen betekenis hebben, is het dan nog zinvol om uitspraken te onderscheiden waarvan de betekenis onder het nulpunt daalt? Als een uitspraak is ontdaan van alle betekenis, wat kan er dan verder nog af? Terwijl ik kauwde op mijn lauwe, dunne frietjes, begon een medewerker stoelen te verzetten en tafels af te nemen. Zou zij iets tegen mij hebben kunnen zeggen dat extreem zinloos was? Zonder betekenis en … bijvoorbeeld, … uitermate ergerlijk? Dat was het! Er zijn zinloze uitspraken, maar sommige van die uitspraken zijn ook nog eens uitermate ergerlijk. Uitspraken die niet toetsbaar zijn, en daarnaast nog eens het effect hebben dat ze ergernis teweeg brengen. Of nog beter, extreem zinloze uitspraken ondermijnen zinvolle uitspraken. Extreem zinloze uitspraken zijn conversatiestoppers, zinnen die een eind maken aan iedere levendige discussie. Duizenden voorbeelden vulden mijn geest: - Alles is relatief. - Uiteindelijk zijn we gewoon deeltjes. - Dat is nu eenmaal mijn mening. - Het moet uit de lengte of uit de breedte komen. - Volgens mijn wiskundige intuïtie is er meer dan waar en onwaar. - Ieder heeft zijn eigen waarheid. - Het is een kwestie van smaak. - De Bantoe is primitief. - De vrouw is in wezen onderdanig. - Alle mensen zijn zondig. - De vrije wil is niet vrij. - Bewustzijn is een quantumverschijnsel. Enzovoort, enzovoort. Extreem zinloze uitspraken brengen een conversatie de doodsteek toe. Na een extreem zinloze uitspraak is iedere volgende uitspraak zinloos. Een extreem zinloze uitspraak leidt niet tot een voortzetting van een discussie, maar tot de vernietiging ervan. Enigszins opgewekt begon ik aan de McOriental, mijn favoriete burger van het moment. Het idee van extreem zinloze taaluitingen sloot mooi aan bij de notie van extreem zinloos geweld. Ik had zinloos geweld altijd gedefinieerd als geweld dat geen verband hield met andere beweegredenen van de dader dan het geweld zelf, of een bredere obsessie met geweld. Iemand of iets fysiek schaden om het fysieke schaden. Happy slapping is zinloos geweld, net zoals een toevallige voorbijganger in elkaar slaan en vandalisme. Extreem zinloos geweld is dan geweld dat onbedoeld ondermijning van het menselijk verkeer tot gevolg heeft. Zonder dat de dader erop uit is ontwricht extreem zinloos geweld de samenleving, zaait angst en haat, ondermijnt iedere poging tot interactie tussen mensen, en blokkeert daarmee de weg tot menselijk geluk. Aangezien het allemaal onbedoeld is, schijnt de achterlijkheid van de plegers fijntjes door hun extreem zinloze geweld heen. De voorbeelden dwarrelden weer voor mijn geestesoog, net zoals het besef dat mijn ideeën bij thuiskomst waarschijnlijk niet houdbaar zouden blijken te zijn en wellicht zelfs zinloos. Zou er ook sprake kunnen zijn van extreem zinloos verbaal geweld? De uitspraak “Een halve liter ice tea is teveel om half twaalf ’s nachts” leidt in ieder geval wel tot toetsbare consequenties.
Het begrip vocabulaire blijft in Richard Rorty’s teksten vaag en in zekere zin ongrijpbaar. Dat moet ook, want het begrip bevindt zich op de grens tussen metafysische filosofische theorieën en het alledaagse leven. Rorty’s teksten verleiden denkers om de idee van een Eeuwige Waarheid los te laten ten faveure van een intellectueel leven in de alledaagse werkelijkheid van sociaal - en politiek leven, wetenschap, literatuur en kunst. Door mensen ervan te overtuigen dat hun denken en handelen nooit het aardse zal ontstijgen, zoals Plato hoopte, dwong Rorty zijn lezers tot het ironische besef dat onze blik op de wereld slechts tijdelijk is, gebonden aan het perspectief van een sterfelijk biologisch wezen. Onze blik, ons vocabulaire, kan dus nooit worden overgeheveld naar het Rijk van de Waarheid. Ons vocabulaire bepaalt ons denken en handelen, maar we zullen er nooit boven kunnen zweven om te zeggen: “Kijk, dat is nu ons vocabulaire!” Dat laatste zou immers betekenen dat we toch een mogelijkheid hebben om het tijdelijke vanuit de Eeuwigheid te beschouwen. Daarom bezigt Rorty de term vocabulaire slechts gedurende een korte periode van zijn filosofische leven, om te ontsnappen aan de Eeuwigheid. Wittgensteins ladder, maar dan naar beneden. Economie is een prachtig voorbeeld van een vocabulaire. In een paar honderd jaar is een economisch jargon met een daaraan gekoppelde praktijk ontstaan waarnaar wij mensen ons voegen alsof het de enige mogelijkheid is om aan de vergetelheid te ontsnappen. Begrippen als inkomen, verdienen, lenen, hypotheken, BNP, Nederlandse Bank, rente, aandelen, opties en banksaldo bepalen het denken en handelen van mensen op een schaal die zelfs door op de Bijbel geïnspireerde vocabulaires nooit is bereikt. De helden van onze Olympus zijn zonder uitzondering steenrijk. De aanvoerder van de Quote 500 is de vervanger van wat eens de Paus was. Stof waren we en tot het slijk der aarde zijn wij wedergekeerd. Overdreven? Ga eens een dag lang na hoeveel van uw handelingen en uitspraken vorm en betekenis krijgen doordat ze zijn ingebed in het Economische Vocabulaire. Niet slechts de voor de hand liggende voorbeelden tellen hierbij: “Is er nog geld voor een nieuwe broek?”, “Ga je nog om die salarisverhoging vragen?”, “Ik zit in schaal 11”, of “Volgens mij gaat het niet goed met Els”. Het Economisch Vocabulaire heeft ook invloed op de wijze waarop we over onderwijs, zorg, sociaal leven en liefde denken en spreken. Onze leerlingen worden economische eenheden, patiënten worden cliënten, van onze vrienden hebben we nog wat te goed en we willen zien dat onze investering in een relatie wat oplevert. Toch is er tot zover nog niet veel aan de hand. We hebben nu eenmaal taal nodig om ons denken en handelen vorm te geven en, in een sociale context, uit te leggen. Het Economisch Vocabulaire is daar uitermate voor geschikt. Met bijna wiskundige precisie valt over keuzen na te denken, en diezelfde wiskundige precisie kan worden gebruikt om de gemaakte keuzen te verantwoorden. “Economisch onverantwoord” is een sterk tegenargument in iedere discussie. Tekort aan meerwaarde kan worden gebruikt om de inspanningen rond een patiënt te staken. En zo nu en dan is het toegestaan om de winkel dicht te gooien teneinde de balans van het leven op te maken. Maar juist door dit universele gebruik van het Economisch Vocabulaire ontstaat het idee dat dit vocabulaire verwijst naar De Werkelijkheid. Niet langer is het Economisch Vocabulaire een gekozen terminologie om greep te krijgen op lastige aspecten van het leven, maar het verwordt in de geesten van de gebruikers tot dé Beschrijving van dé Werkelijkheid. Mensen worden tot boekhouders die denken dat Debet en Credit goddelijke wortels in de werkelijkheid hebben. Het Economisch Vocabulaire is niet slechts een instrument om orde te scheppen en met een ironische glimlach te onderzoeken, maar biedt een blik op de werkelijkheid die achter de alledaagse wanorde schuilgaat. Hun geketende blik maakt dat normale stervelingen het niet kunnen zien, maar economen weten dat het leven onderworpen is aan eeuwige economische wetten. Dus zijn economen de hoeders van het Geluk, zij kennen immers de wetten van de Werkelijkheid. Deze week mochten ze weer optreden, en uitleggen hoe het er met ons voorstaat. Kredietcrisis was de term. Aandelen kelderden, rentestanden stegen, de regering van Verenigde Staten greep op communistische wijze in, indexen sloegen naar twee kanten uit, het einde van de economische groei kwam in zicht, er werd geld verloren en vreselijk veel geld verdient. Het meest ontluisterende van deze crisisweek was echter dat er geen enkele ruimte was voor ironie, geen ruimte kon zijn voor ironie, omdat de wereld dreigde te vergaan. Het werd pijnlijk duidelijk dat het Economisch Vocabulaire een Finaal Vocabulaire is, zoals Rorty dat noemde. Wie ligt er nog wakker van God als de beurzen aan het instorten zijn? En toch is er een goede kans dat het helemaal nergens over gaat.
Zijn wetenschap en televisie met elkaar te verenigen? Is het mogelijk om een programma te maken dat voldoet aan de kijkcijferwensen van de omroepbazen en dat tegelijkertijd recht doet aan wetenschap? De tot nu toe gevonden oplossingen voor deze vraag zetten het spektakel centraal. In Mythbusters en Braniac wordt een jeugdig publiek aan de buis gebonden met snel gemonteerde beelden van ontploffingen, waanzinnige experimenten en flitsende vrouwen. Maar met iedere explosie wordt de wetenschappelijke inhoud verder ondermijnt. En hoe leuk de programma’s ook zijn om samen met je kinderen te kijken, mij bekruipt altijd de drang om alles van genuanceerder commentaar te voorzien.
We denken dat we alles zien, maar we zien niet alles. We hoeven ook niet alles te zien. Zolang de wereld er is kunnen we steeds bij de benodigde informatie komen. We slaan niets intern op, maar scannen met onze zintuigen desgewenst de omgeving af. Ons brein is geëvolueerd in een omgeving die in de belangrijkste opzichten stabiel was, en dus als basis voor het bewustzijn dienst kon doen. De vraag hoe wij ons aan de omgeving koppelen is daarom vele malen interessanter dan de vraag hoe de hersenen een mooi product afleveren. Murre: “Je moet je voorstellen, je hebt die miljarden cellen die staan te vuren. Dat is een enorme chaos in feite. En het is dus prachtig dat bewustzijn, wat we eigenlijk meemaken, daar behoorlijk veel structuur in weet aan te brengen. Het lijkt wel erg, maar als je ziet hoeveel erger het is in de hersenen. De hersenen leveren uiteindelijk een heel mooi product af waar we ons dan bewust van zijn en waar we dan ook nog wat over kunnen zeggen.” Het tegenovergestelde is waar. De hersenen doen bijna niets. De buitenwereld is stabiel, en daardoor is ons bewustzijn stabiel. Als het te druk wordt in je geest zoek dan structuur in de buitenwereld, is een goed advies. Begin met het opruimen van de kamer. Daarom is de onderzoeksvraag van Catolijn Jonker zo interessant. Hoe verloopt de interactie tussen ons brein en de buitenwereld? Hoe moet een apparaat eruit zien dat ons geheugen versterkt? Kunnen we ons direct koppelen aan een encyclopedie, aan Wikipedia? Hoe sluiten we een gehoorapparaat aan op de gehoorzenuw? Hoe kan technologie onze omgang met de sociale wereld verrijken? Het onderzoek naar dergelijke vragen zal meer aan het licht brengen dan rechtstreeks onderzoek aan de binnenwereld, ook al wordt dat laatste ondersteunt door steeds betere hersenscans. Dat is de belofte van het externalisme. Daarom is Dat kan beter een prachtige titel voor een wetenschapsprogramma. Zeker voor de menselijke geest geldt dat door onderzoek naar hoe het beter kan, wordt blootgelegd hoe het zit. Kijken dus!