Waarom houden huisartsen nog gewoon spreekuur? Waarom kan niet alles per telefoon of internet?
Het eerste waar we bij deze vraag aan denken is uiteraard het feit dat een huisarts om een goed oordeel te kunnen vellen, de tekenen van een kwaal zal moeten zien. Zij zal wat eenvoudige tests moeten uitvoeren, het lichaam van de patiënt moeten onderzoeken. Ze zal al haar zintuigen gebruiken om zich zo goed mogelijk te informeren over de toestand van de patiënt en zijn ziekte. Het hoort bij de eed die ze heeft afgelegd, en waarin ze heeft beloofd haar geneeskunst naar maximaal vermogen uit te oefenen.
Een verwant aspect dat bij bezoekjes aan, of visites van, een arts een rol speelt is communicatie. Want hoewel woorden een onmisbaar onderdeel vormen van communicatie, is het voor het toekennen van de juiste betekenis aan woorden noodzakelijk om iemands gezicht en lichaam te zien. Dat is in ieder geval de onbetwiste conclusie van filosofisch, neurologisch en psychologisch onderzoek uit de afgelopen twintig jaar. De interpretatie van een telefoongesprek is vele malen complexer dan de interpretatie van een gesprek in de spreekkamer. Een telefoongesprek interpreteren lukt eigenlijk alleen goed als er al een lange relatie tussen de mensen aan weerszijden van de lijn bestaat.
Dus uit hun eed volgt ook dat artsen, ten einde tot een correcte diagnose te komen, patiënten moeten bezoeken of bij zich moeten roepen. Dat is geen facultatieve mogelijkheid, maar een heilige plicht.
Daar staat uiteraard tegenover dat van patiënten een vergelijkbare inspanning mag worden verwacht. Bij het recht op een arts, hoort een plicht tot het optimaal informeren. Hoe kan een huisarts weten wat ik mankeer als ik informatie achterhoud? Of, wat hetzelfde is, hoe kan een huisarts zich informeren als ik weiger maximaal te communiceren?
Een arts die op een artsenpost werkt waar zij niet met alle patiënten een langdurige relatie heeft, waar de interpretatie van de woorden van een patiënt dus niet kan rusten op vele eerdere ervaringen, is verplicht communicatie te optimaliseren. Daar hoort bij dat mensen die om hulp komen vragen zich blootgeven. Het afdoen van een boerka is dan hun complementaire plicht. Dat mag een arts dus eisen, met een beroep op een eed die juist is bedoeld om alle geloven terzijde te leggen en het leven en welzijn van mensen voorop te stellen. Geloof wordt opgeschort als een arts aan het werk gaat. Geneeskunst staat ten dienste van de medemens en niet ten dienste van een god.
De arts die een boerkadragende moeder weigerde te woord te staan over haar zieke zoontje, maar die vader en zoontje wel wilde spreken, deed wat hij verplicht was te doen. Slechts aan het gezicht van een moeder is af te lezen wat haar woorden betekenen. De moeder kent haar communicatieplicht kennelijk niet en stapt naar het medisch tuchtcollege: “Ik kan gewoon niet geloven dat iemand mij weigert om mijn uiterlijke verschijning.” Maar het gaat in dit geval niet om uiterlijke verschijning. Integendeel, het gaat om de weigering uiterlijk te verschijnen.
Anders had de inbreng van moeder toch net zo goed telefonisch afgehandeld kunnen worden?