In het dorp van mijn jongensjaren was de gebruikelijke vraag bij kennismaking: “Ben je katholiek of protestants?” Tegenwoordig zou ik op deze vraag een ontwijkend antwoord moeten geven. Het antwoord “Geen van beide” zou niet afdoende zijn. Het zou onmiddellijk worden gevolgd door de vraag: “Wat ben je dan?” Het antwoord op deze laatste vraag is lastig te begrijpen voor iemand die de keus tussen katholicisme en protestantisme als brandpunt van het leven ziet: “God, godsdienst of religies zijn geen velden waarin ik de moeite neem om doordachte standpunten in te nemen. Ik ben buitenreligieus. Jij zult dat als atheïsme bestempelen.” Zo nu en dan vervalt de betekenis van vragen van vorige generaties.
René Descartes (1596-1650) was dualist. Hij beargumenteerde dat mensen zijn samengesteld uit twee oerstoffen, twee substanties in filosofenjargon. De ene oerstof is materie (res extensa), de andere oerstof is geest (res cogitans). Mensen zijn een mengvorm van materie en geest. Descartes stelde vast dat onze geest geen plaats heeft, en dat in de hersenen die hij in handen kreeg geen sporen van bewustzijn zijn terug te vinden. Dus is de mens aan de ene kant een machine en aan de andere kant een begeesterd wezen. Dat sluit mooi aan bij de wijze waarop wij onszelf ervaren. Enerzijds als een machine die steunt en zucht, niet meewerkt, slijt en vervalt. Anderzijds als een geest die zich los kan denken van deze machine, en in dromen over de wereld kan zweven. Een prachtig beeld.
Nu zijn filosofen ware meesters als het gaat om het scheppen van problemen. Dus vanaf het allereerste moment werd Descartes bekritiseerd om zijn dualisme. Dit had alles te maken met het feit dat de filosofische definitie van het begrip substantie uitsluit dat er een wisselwerking tussen substanties is. “Maar,” zo luidde de kritiek op Descartes, “hoe kan de geest dan het lichaam beïnvloeden? En omgekeerd, hoe kunnen wij dan ooit de pijn in onze voet bewust waarnemen?” Alleen filosofen maken zich druk om deze vraag. Minder hoogdravende stervelingen weten natuurlijk dat zij ’s ochtends in bed kunnen bedenken dat ze ’s middags gaan wandelen. En ze weten dat wat het lichaam raakt ook in de geest binnenkomt.
Maar ja, filosofen halen een groot deel van hun dagelijkse intellectuele adrenaline nu eenmaal uit het napluizen van definities. Dus hoe intuïtief aannemelijk Descartes’ dualisme ook was, het kon niet kloppen. Baruch de Spinoza (1632-1677) kwam met een alternatief. Volgens hem bestond het gehele universum uit slechts één substantie (die hij om allerlei logische redenen aanduidde met de term God). Deze ene substantie kan op twee manieren aan ons verschijnen, als materie of als geest. Maar omdat geest en lichaam tot dezelfde substantie behoren kunnen ze elkaar gewoon beïnvloeden. Daarmee was het wisselwerkingsprobleem opgelost.
Als u als lezer het gevoel heeft dat dit niet meer is dan gegoochel met woorden, dan heeft u volkomen gelijk. Dat de slimste jongetjes van de klas definities kunnen bedenken die geen tegenstrijdigheden bevatten is knap, maar het zegt uiteraard helemaal niets over de werkelijkheid. Ik kan een pronkel definiëren als een brug tussen twee substanties die informatie uitwisseling mogelijk maakt. Daaruit volgt dan dat Descartes’ systeem sluitend kan worden gemaakt met pronkels. Maar ja, de vraag is natuurlijk of pronkels bestaan, en niet of een filosoof uit Drenthe pronkels zonder tegenstrijdigheden kan definiëren. (Ik zou mijn filosofische leven overigens heel lang kunnen rekken door te claimen dat pronkels bestaan uit een bundel strings die ontstaat door kwantummechanische processen in de synaptische kloof…) De discussie tussen dualisten en monisten is gelogoochel, gegoochel met logische constructies.
Natuurkundigen, chemici en biochemici bepalen waaruit onze wereld is opgebouwd en psychologen en neurobiologen vogelen uit hoe onze hersenen het verschijnsel van onze geest en bewustzijn voortbrengen. Filosofen kunnen controleren of ze zich er niet te gemakkelijk vanaf maken, of ze zich wel echt baseren op waarnemingen, en niet de conclusies al in hun uitgangspunten hebben ingebouwd. Maar wij filosofen kunnen niet op basis van gedachteconstructen beslissen wat de oerstoffen van het universum zijn, en ook niet of het er één, twee of tien zijn. Dat laten we liever aan speciaal daarvoor getrainde empirische wetenschappers over.
Nawoord
In het filosofendorp van mijn studiejaren was de gebruikelijke vraag bij kennismaking: “Ben je dualist of monist?” Tegenwoordig zou ik op deze vraag een ontwijkend antwoord moeten geven. Het antwoord “Geen van beide” zou niet afdoende zijn. Het zou onmiddellijk gevolgd worden door de vraag: “Wat ben je dan?” Het antwoord op deze laatste vraag is lastig te begrijpen voor iemand die de keus tussen monisme of dualisme als brandpunt van de filosofie van de geest ziet: “Substanties, natura naturans of res cogitans en extensa zijn geen termen waarbij ik de moeite neem om doordachte standpunten in te nemen. Ik ben buitenontologisch. Jij zult dat als fysicalisme bestempelen.” Zo nu en dan vervalt de betekenis van vragen van vorige generaties filosofen.
René Descartes (1596-1650) was dualist. Hij beargumenteerde dat mensen zijn samengesteld uit twee oerstoffen, twee substanties in filosofenjargon. De ene oerstof is materie (res extensa), de andere oerstof is geest (res cogitans). Mensen zijn een mengvorm van materie en geest. Descartes stelde vast dat onze geest geen plaats heeft, en dat in de hersenen die hij in handen kreeg geen sporen van bewustzijn zijn terug te vinden. Dus is de mens aan de ene kant een machine en aan de andere kant een begeesterd wezen. Dat sluit mooi aan bij de wijze waarop wij onszelf ervaren. Enerzijds als een machine die steunt en zucht, niet meewerkt, slijt en vervalt. Anderzijds als een geest die zich los kan denken van deze machine, en in dromen over de wereld kan zweven. Een prachtig beeld.
Nu zijn filosofen ware meesters als het gaat om het scheppen van problemen. Dus vanaf het allereerste moment werd Descartes bekritiseerd om zijn dualisme. Dit had alles te maken met het feit dat de filosofische definitie van het begrip substantie uitsluit dat er een wisselwerking tussen substanties is. “Maar,” zo luidde de kritiek op Descartes, “hoe kan de geest dan het lichaam beïnvloeden? En omgekeerd, hoe kunnen wij dan ooit de pijn in onze voet bewust waarnemen?” Alleen filosofen maken zich druk om deze vraag. Minder hoogdravende stervelingen weten natuurlijk dat zij ’s ochtends in bed kunnen bedenken dat ze ’s middags gaan wandelen. En ze weten dat wat het lichaam raakt ook in de geest binnenkomt.
Maar ja, filosofen halen een groot deel van hun dagelijkse intellectuele adrenaline nu eenmaal uit het napluizen van definities. Dus hoe intuïtief aannemelijk Descartes’ dualisme ook was, het kon niet kloppen. Baruch de Spinoza (1632-1677) kwam met een alternatief. Volgens hem bestond het gehele universum uit slechts één substantie (die hij om allerlei logische redenen aanduidde met de term God). Deze ene substantie kan op twee manieren aan ons verschijnen, als materie of als geest. Maar omdat geest en lichaam tot dezelfde substantie behoren kunnen ze elkaar gewoon beïnvloeden. Daarmee was het wisselwerkingsprobleem opgelost.
Als u als lezer het gevoel heeft dat dit niet meer is dan gegoochel met woorden, dan heeft u volkomen gelijk. Dat de slimste jongetjes van de klas definities kunnen bedenken die geen tegenstrijdigheden bevatten is knap, maar het zegt uiteraard helemaal niets over de werkelijkheid. Ik kan een pronkel definiëren als een brug tussen twee substanties die informatie uitwisseling mogelijk maakt. Daaruit volgt dan dat Descartes’ systeem sluitend kan worden gemaakt met pronkels. Maar ja, de vraag is natuurlijk of pronkels bestaan, en niet of een filosoof uit Drenthe pronkels zonder tegenstrijdigheden kan definiëren. (Ik zou mijn filosofische leven overigens heel lang kunnen rekken door te claimen dat pronkels bestaan uit een bundel strings die ontstaat door kwantummechanische processen in de synaptische kloof…) De discussie tussen dualisten en monisten is gelogoochel, gegoochel met logische constructies.
Natuurkundigen, chemici en biochemici bepalen waaruit onze wereld is opgebouwd en psychologen en neurobiologen vogelen uit hoe onze hersenen het verschijnsel van onze geest en bewustzijn voortbrengen. Filosofen kunnen controleren of ze zich er niet te gemakkelijk vanaf maken, of ze zich wel echt baseren op waarnemingen, en niet de conclusies al in hun uitgangspunten hebben ingebouwd. Maar wij filosofen kunnen niet op basis van gedachteconstructen beslissen wat de oerstoffen van het universum zijn, en ook niet of het er één, twee of tien zijn. Dat laten we liever aan speciaal daarvoor getrainde empirische wetenschappers over.
Nawoord
In het filosofendorp van mijn studiejaren was de gebruikelijke vraag bij kennismaking: “Ben je dualist of monist?” Tegenwoordig zou ik op deze vraag een ontwijkend antwoord moeten geven. Het antwoord “Geen van beide” zou niet afdoende zijn. Het zou onmiddellijk gevolgd worden door de vraag: “Wat ben je dan?” Het antwoord op deze laatste vraag is lastig te begrijpen voor iemand die de keus tussen monisme of dualisme als brandpunt van de filosofie van de geest ziet: “Substanties, natura naturans of res cogitans en extensa zijn geen termen waarbij ik de moeite neem om doordachte standpunten in te nemen. Ik ben buitenontologisch. Jij zult dat als fysicalisme bestempelen.” Zo nu en dan vervalt de betekenis van vragen van vorige generaties filosofen.
8 opmerkingen:
Beste Ronald, bedankt voor je stuk over monisme en dualisme. Dit is een korte reactie van Jeroen Bartels. Ik heb tijdens onze discussie argumenten genoemd om de kwestie monisme vs. dualisme serieus te nemen en kritisch tegen het licht te houden. Als dat nodig is, kan ik die argumenten herhalen. Jouw argumenten kan ik echter niet goed vinden, ook als ik erg mijn best doe. Ik vind slechts: het is gegoochel met woorden, moeilijk filosofengedoe met definities, achterhaald enz. Dat zijn voor mijn gevoel eerder kwalificaties dan argumenten. Ergens schrijf je dat Descartes opvattingen heeft die evt. als intuïtief bevredigend zouden kunnen worden beschouwd, maar dat filosofen daarover later moeilijk gingen doen. Dit laatste is niet helemaal juist: Descartes was zelf (helaas?) de eerste die problemen opwierp waar hij - met reden - niet helemaal uitkwam , totdat hij concludeerde dat het hier om een mysterie ging. Begrijpelijk dat anderen deze oplossing niet bevredigend vonden. De boodschap dat een probleem achterhaald is en misschien zelfs altijd al onzinnig is geweest (zodat Descartes en Spinoza veel arbeid hebben verspild aan non-kwesties) kan op zich natuurlijk best juist zijn (al krijg ik intuïtief bij zoveel stelligheid van jouw kant van de weeromstuit juist hele grote twijfels), maar moet wel nauwkeurig stap voor stap worden waar-gemaakt. Anders zie ik alleen maar een nieuwe geloofsovertuiging (en dat bij iemand die zich atheïst noemt). Ik ben te allen tijde bereid de discussie voort te zetten, ook in grotere kring. Dit kan m.i. nuttig zijn - op voorwaarde dat we herhaling van zetten zo veel mogelijk voorkomen. Hartelijke groet, Jeroen.
Jeroen.Bartels@virtualhost.nl
Laat het een onderdeel van de definitie van een volmaakt wezen zijn dat hij niet denkbeeldig is. De vraag of er iets is wat alle andere eigenschappen van een volmaakt wezen heeft en bovendien niet denkbeeldig is, kan nog steeds zinvol beantwoord worden met: ‘Nee.’
Alfred Ayer in De kernproblemen van de filosofie
Beste Jeroen,
Allereerst bedankt voor je reactie. Ik zal proberen te antwoorden zonder mijn zetten helemaal te herhalen. De lijn van mijn argumentatie is als volgt, en ik volg daarbij ondermeer Alfred Ayer die aangeeft dat uit de logische gevolgtrekkingen uit een definitie nooit conclusies mogen worden getrokken over de werkelijkheid.
(1) Descartes stelt dat er twee substanties zijn: res cogitans en res extensa.
(2) Uit de door Descartes gehanteerde definitie van ‘substantie’ volgt dat de res cogitans en res extensa geen interactie kunnen hebben.
(3) Nu kun je op ten minste vijf manieren reageren:
Ten eerste kun je zeggen dat de definitie van 'substantie' onjuist is. Dat doet Descartes niet.
Ten tweede kun je een element toevoegen dat de definities van substantie overstijgt. Dat doe ik met een knipoog (‘pronkels’).
Ten derde kun je zeggen dat de res cogitans en de res extensa inderdaad geen interactie hebben met elkaar. Dat doet Arnout Geulincx.
Ten vierde kun je zeggen dat je een enorm probleem hebt dat opgelost moet worden.
Ten vijfde kun je zeggen dat mensen mogen definiëren wat ze willen, maar dat dit nooit uitsluitsel geeft over de werkelijkheid.
(4) De tweede, derde en vierde keuze zijn tekenend voor filosofen met een niet-empirische metafysische houding. Descartes kiest voor de vierde mogelijkheid. Hij wordt dus niet voor niets nog steeds bij de rationalisten ingedeeld, ondanks dat hij veel empirisch werk verzette. (Ayer zou voor de vijfde kiezen. Ik ook.)
(5) Spinoza neemt de keuze van Descartes over, sterker nog, hij benadrukt de onbetwijfelbare status van de definitie van 'substantie' door deze als uitgangspunt in zijn Ethica op te nemen.
(6) Daaruit trekt hij, terecht, de conclusie dat er slechts 1 substantie kan zijn.
(7) Daaruit trekt hij ook de conclusie dat lichaam en geest twee (van een oneindige reeks) aspecten van die substantie moeten zijn. (Of deze laatste conclusie logisch sluitend is kan ik niet overzien, maar doet er voor mijn lijn van argumenteren niet toe.)
(8) Maar met Ayer zou ik willen zeggen dat Spinoza bij stap (3) beter voor de vijfde optie had kunnen kiezen. Als een definitie tot onverteerbare conclusies leidt, ga dan eerst experimenteren en onderzoeken om te kijken of je wel zinvol bezig bent. Dat is de werkwijze van natuurwetenschappers (om die reden zijn er alternatieven voor de Euclidische wiskunde gekomen), en dat is ook de werkwijze die filosofen beter zouden kunnen hanteren. Of, zoals ik in mijn blog schrijf, “Natuurkundigen, chemici en biochemici bepalen waaruit onze wereld is opgebouwd en psychologen en neurobiologen vogelen uit hoe onze hersenen het verschijnsel van onze geest en bewustzijn voortbrengen. Filosofen kunnen controleren of ze zich er niet te gemakkelijk vanaf maken, of ze zich wel echt baseren op waarnemingen, en niet de conclusies al in hun uitgangspunten hebben ingebouwd. Maar wij filosofen kunnen niet op basis van gedachteconstructen beslissen wat de oerstoffen van het universum zijn, en ook niet of het er één, twee of tien zijn. Dat laten we liever aan speciaal daarvoor getrainde empirische wetenschappers over.”
Groet,
Ronald Hünneman.
Beste Ronald, bedankt voor de uitgebreide toelichting die je hebt gegeven. Aan het eind merk je op: 'Maar wij filosofen kunnen niet op basis van gedachtenconstructies beslissen wat de oerstoffen van het universum zijn, en ook niet of het er één, twee of tien zijn. Dat laten we liever aan speciaal getrainde empirische wetenschappers over'. Ik denk dat hier wellicht een van de bronnen van ons verschil van mening tevoorschijn komt. Waarom schrijf je zo'n zin? Ik kan geen andere reden verzinnen dan dat jij werkelijk denkt dat de door jou in deze formulering afgewezen gedachte door mij (en/of door Velmans, en misschien zelfs door Spinoza?) zou worden verdedigd. Dat is echter niet het geval. Ik begon onze discussie juist met te wijzen op het begin van het artikel van Velmans (pp. 5 en 6) waarin hij zijn theorie een 'dual- aspect theory' noemt 'ín de traditie van Spinoza'. Volgens deze theorie vormen, zo schrijft hij, 'mind' en 'physical matter' twee aspecten van een 'basic stuff' of ook wel 'fundamental kind of stuff'. De 'physical matter' valt onder het domein van de fysica en het andere aspect, dat van de 'conscious experience' behoort weer tot het domein van andere wetenschappen. Duidelijk wordt in het begin van het artikel in ieder geval al, dat de 'fundamental stuff' ('stuff' hier te vertalen met 'ínstantie' o.i.d.) waarover in de tekst wordt gesproken niet op hetzelfde niveau ligt als dat van de fysica. Jij doet alsof dit wel het geval is. Ik stelde tijdens de discussie de term 'metafysica' voor (ook weer 'ín de traditie van Spinoza'). De naam van dit niveau is nu echter niet zo van belang. Van belang is alleen dát de hier genoemde 'stuffen' niet op één grote fysische hoop gegooid mogen worden. Jouw vrees dat filosofen op de stoel van de fysici willen plaatsnemen is ongetwijfeld soms terecht, en soms is helaas weer het omgekeerde het geval, wat ook tot grote misverstanden en problemen kan leiden, maar in de discussie die wíj voeren ga je dan wel voorbij aan wat er door Velmans (en wellicht nog uitdrukkelijker door Spinoza), en hopelijk ook vaak genoeg door mij, van meet af is gezegd. Onze discussie wordt reëler en komt een stuk verder als we tot de vraag zouden overgaan of we naast het domein van de natuurwetenschappen en dat de geesteswetenschappen het nog wel moeten hebben over een een 'fundamental kind of stuff'. Is natuurkunde voor ons dan niet voldoende? Over deze vraag wil ik graag doorpraten, maar dan wil ik eerst weten of je deze kritische kanttekening bij jouw welluidende slotconclusie accepteert. Anders schiet je je pijlen af op een positie die niet door Velmans en vermoedelijk al helemaal niet door Spinoza, en sinds zeker veertig jaar ook niet door mij wordt ingenomen: filosofen hebben het dus niet over een natuurkundig terrein, zijn niet op zoek naar de ene fysische oersoep waar heel de wererd uit voortvloeit. 'Substantie' is een filosofisch begrip, niet een natuurkundig begrip dat iets als 'stof' (jouw vertaling van 'stuff'?) zou betekenen. Of het zin heeft dit filosofische begrip - en meer in het algemeen: filosofische begrippen - te gebruiken kunnen we later verder praten, maar laten we geen tijd verliezen met schijntegenstellingen op basis van aan een ander toegedichte opvattingen die in de tekst en in de bespreking al eerder aan de orde kwamen en expliciet van de hand werden gewezen. Tot zover vanmiddag. Ik wens je een zeer prettig weekeinde toe. Met hartelijke groet, Jeroen Bartels (Jeroen.Bartels@virtualhost.nl)
In zijn stuk Reflexive Monism schrijft Max Velmans: “As noted in the introduction to this paper, reflexive monism is a dual-aspect theory (in the tradition of Spinoza) which argues that the one basic stuff of which the universe is composed has the potential to manifest both physically and conscious experience. Given this potential, it seems reasonable to think of its ultimate nature as ‘psychophysical’, rather than either psychological or physical.” (pagina 41)
Laat ik eerst zeggen wat Velmans volgens mij hiermee niet bedoelt, al ben ik niet genoeg Velmans of Spinoza kenner om hier met enige autoriteit over te kunnen spreken. In de elementaire deeltjes fysica staat het volgens mij nog helemaal niet vast hoeveel elementaire deeltjes er zijn. Stel dat de natuurkunde een Grand Unifying Theory ophoest die gebaseerd is op vier elementaire deeltjes en evenzoveel antideeltjes die gelijktijdig in de oerknal zijn ontstaan. Wat kan Velmans in dat geval met de “one basic stuff” bedoelen? Waarom niet vier of acht? Mijn opmerking “of het er één, twee of tien zijn. Dat laten we liever aan speciaal getrainde empirische wetenschappers over” slaat op dat aspect. Ik denk, en hoop dat je gelijk hebt als je zegt dat Velmans iets anders bedoelt. Filosofen moeten niet zomaar op de stoel van fysici gaan zitten (en dat omgekeerd net zo schadelijk voor het denken kan zijn, ben ik volledig met je eens).
Wat Velmans eveneens niet bedoelt is het volgende, denk ik. Mijn favoriete voorbeeld om dit te verduidelijken zijn economische verschijnselen. Economen hebben inmiddels met een omvangrijk jargon veel economische verschijnselen beschreven en onderling verbonden met allerlei theorieën. Een van de gebruikte termen is Bruto Nationaal Product (BNP). Als iemand zou vragen hoe het BNP berekend moet worden, dan kan ik verwijzen naar een formule op internet, of een of ander Handboek voor Economen. Als iemand zou vragen hoe het BNP gereduceerd kan worden tot termen uit de fysica, dan moet ik het antwoord schuldig blijven. Het BNP is net zoals de waarde van de Euro een term die niet zomaar te reduceren is tot deeltjes uit de natuurkunde. Als iemand zou vragen wat de voorspellende waarde is van het BNP van een bepaald land, dan weet ik ook niet zoveel te zeggen. Toch is in het universum ooit economie ontstaan. Moeten we daarom zeggen dat “the one basic stuff of which the universe is composed has the potential to manifest both physically and conscious and economic experience… It seems reasonable to think of its ultimate nature as psychoeconomicophysical”? Ik denk, en hoop, niet dat Velmans iets dergelijks bedoelt. Niet alles wat het universum voortbrengt is een onderdeel van de ‘ultimate nature’ van de ‘one basic stuff’. Wat economische verschijnselen precies behelzen en hoe deze voortkomen uit menselijk handelen wordt sinds de negentiende eeuw onderzocht door economen.
Wat voor economische verschijnselen geldt, gaat wat mij betreft ook op voor psychologische verschijnselen. Daarom schrijf ik: “Natuurkundigen, chemici en biochemici bepalen waaruit onze wereld is opgebouwd en psychologen en neurobiologen vogelen uit hoe onze hersenen het verschijnsel van onze geest en bewustzijn voortbrengen.” Ik ben geen reductionist met betrekking tot psychologische verschijnselen (zie daarvoor ook mijn blogs over Hagoort van deze week), net zoals ik geen reductionist ben met betrekking tot economische verschijnselen. Economische en psychologische verschijnselen zijn zo’n dertien miljard jaar na de oerknal toevallig in ons hoekje van het universum ontstaan, maar een universum zonder economie of psychologie is zeer goed mogelijk. Daarom zal ik nooit zeggen dat de ‘ultimate nature’ van de ‘one basic stuff’ ‘psychophysical’ is, of ‘economophysical’.
Waarom zegt Velmans het dan wel? Jij schrijft daarover: “De 'physical matter' valt onder het domein van de fysica en het andere aspect, dat van de 'conscious experience' behoort weer tot het domein van andere wetenschappen. Duidelijk wordt in het begin van het artikel in ieder geval al, dat de 'fundamental stuff' ('stuff' hier te vertalen met 'ínstantie' o.i.d.) waarover in de tekst wordt gesproken niet op hetzelfde niveau ligt als dat van de fysica.” De woorden “niet op hetzelfde niveau” die je gebruikt, en die volgens mij de woorden “ultimate nature” van Velmans weerspiegelen, doen vermoeden dat het hier om een verschijnsel gaat dat op een belangrijke wijze verschilt van economische (of meteorologische) verschijnselen.
Mijn vraag is dan waarin psychologische verschijnselen fundamenteel verschillen van fysische verschijnselen. Velmans legt uit dat “each human […] has an individual perspective on, or view of, both the rest of the universe and him or her self. In this sense, each human participates in a process whereby the universe differentiates into parts and becomes conscious in manifold ways of itself, making the entire process reflexive.” (pagina 7) Alhoewel ik dit een mooi poëtisch beeld vind, snijdt het nauwelijks enig filosofisch hout, en maakt het niet duidelijk waar het door jou genoemde niveauverschil in bestaat. Of wordt hier het niet-reduceerbare verschil tussen eerste persoons- en derdepersoonsperspectief bedoelt? Maar is dat verschil een aspect van de ‘fundamental stuff’? (Zonder bewustzijn bestaan beide perspectieven niet, dus ik neem aan dat het Velmans niet om dit onderscheid te doen is.)
Voor mij volgt uit overwegingen op grond van neurologie, evolutiebiologie, wiskunde, filosofie en logica dat psychologische verschijnselen niet zomaar tot fysische verschijnselen kunnen worden gereduceerd ondanks dat ze uiteindelijk wel uit de ten tijde van de oerknal ontstane elementaire deeltjes voortkomen en in die zin aan de wetten van de natuurkunde onderworpen zijn. Maar niet-zomaar-reduceerbaarheid is iets anders dan dat de ‘fundamental stuff’ een ‘dual aspect’ heeft.
Deeltjesfysica, chemie, biologie, neurologie, en psychologie overlappen gedeeltelijk, en zijn verweven en verstrengeld op tientallen verschillende manieren. Zo hebben psychologische verschijnselen met hormonale chemie en neurologische verschijnselen te maken. Je kunt iets over de menselijke geest te weten komen door te kijken het neurologisch functioneren van een brein. Laat mannen een snufje van het hormoon oxytocine nemen, en ze worden empathiser. Die kennis is nuttig, en kan veel verklaren. En zo zijn er vele, vele dwarsverbanden. Psychologie is honderd jaar oud, we durven het bewustzijn pas twintig jaar als object van onderzoek te noemen, dat is piepjong en dus zullen er in de komende jaren nog veel meer verbanden worden gevonden.
Maar kennelijk schuilt er volgens Velmans in psychologische verschijnselen een fundamenteel surplus. En een dergelijke surplus zit volgens hem niet in meteorologische of economische verschijnselen. Jij schrijft: “'Substantie' is een filosofisch begrip, niet een natuurkundig begrip dat iets als 'stof' (jouw vertaling van 'stuff'?) zou betekenen. Of het zin heeft dit filosofische begrip - en meer in het algemeen: filosofische begrippen - te gebruiken kunnen we later verder praten”. Betekent dit dat filosofie los van natuurwetenschappen komt te staan? Betekent het dat psychologie een onderdeel is van filosofie? En, wellicht het voornaamste, hoe kunnen we kennis verwerven van substanties? Op empirische wijze, zoals in de psychologie? Op filosofische wijze? En hoe ziet die filosofische wijze er dan uit? Of is het een empirisch wiskundig begrip? Welke verschijnselen kunnen we dan niet zonder dit begrip beschrijven? Of is het zuivere wiskunde, die op geen enkel aspect van de empirie van toepassing is?
Met Quine zou ik willen zeggen dat alle wetenschappen, waaronder ook filosofie, een spectrum vormen waarin van fundamentele breuken geen sprake is. Maar waarin ook niet alles tot één onderdeel van het spectrum kan worden gereduceerd. Met empirische en logico-wiskundige middelen trachten we verschijnselen te verbinden en aldus te verklaren. De voornaamste taak van filosofen is om lastige nieuwe wetenschappelijke grond te ontginnen, te controleren of wetenschappers zich er niet te gemakkelijk vanaf maken, of ze zich wel echt baseren op waarnemingen, en niet de conclusies al in hun uitgangspunten hebben ingebouwd. Termen die slechts door filosofen kunnen worden behandeld passen daar niet in.
Geniet van de zon!
Groet,
Ronald.
Beste Ronald, Ik hoop mijn gedachten bij dit antwoord te houden, maar het kan vandaag lastig worden, omdat er zich er pal voor onze voordeur vanmiddag een recreatiepark voor kinderen heeft gevestigd, inclusief schiettent en karaoketent (dit woord heb ik twee jaar geleden, gedreven door zuivere taalkundige interesse, pas voor het eerst in een woordenboek willen opzoeken)speciaal om mij eraan te herinneren dat we op 30 april herdenken dat eind januari de verjaardag van de koningin in haar huiselijke kring werd gevierd. Maar met ons huidige onderwerp moet het, hoop ik, lukken. We hebben in onze discussie al een heel stuk afgelegd: we zijn het er beiden over eens dat onder 'fundamental stuff' geen stof in natuurkundige zin kan worden verstaan. Ook de economie valt er niet onder. Dan vallen, stel jij, de psychologische verschijnselen er ook niet onder. Mijn conclusie was eerder dat de term 'fundamental stuff' helemaal niet op hetzelfde niveau wordt gebruikt als de termen 'fysical stuff' en 'mental stuff'. Ik denk tevens dat er naast 'fysical' en 'mental' niet nog een derde categorie verdedigbaar is (economical, musical, pornographical etc.). Ik probeer dat morgen uit te leggen, want de karaoke wordt toch echt te hartverscheurend. Dit was deel I van de reactie van Jeroen Bartels in twee (korte) delen. Ik stel na het komende tweede deel voor om de discussie verder mondeling te voeren, eventueel in aanwezigheid van mensen die ook mee willen doen. Anders kost deze werkwijze (wat mij betreft - op dit moment)teveel tijd. Hartelijke groet, en tot spoedig. Jeroen.
Beste Ronald, hier volgt het tweede deel van mijn reactie. Ik wil graag drie vragen aan de orde stellen:(1) Als het begrip 'fundamental stuff' niet op hetzelfde niveau ligt als dat van de fysica en de geesteswetenschappen, wat houdt dit andere niveau dan in en waarom zouden we dit nodig hebben (aangenomen dat dit niveau voor ons toegankelijk zou zijn)? (2)Stel dat we in plaats van 'fundamental stuff' de term substantie gebruiken: waarom zouden we moeten uitgaan van één substantie - en niet van twee, drie of zes? 3) Waarom spreekt Velmans van 'psychophysical', in verband met de twee door hem onderscheiden 'fundamentele aspecten' van de 'fundamental stuff' (de substantie dus)? Waarom heeft hij het niet, zoals jij suggereerde, ook over de economie, de meteorologie enz.? Ik ga kort op deze punten in, in de hoop dat we het er ooit, zodra er tijd voor is, uitgebreider mondeling over hebben.
1) Descartes gebruikt het substantiebegrip in verband met de vraag of mensen wel (gefundeerde, betrouwbare) kennis kunnen verwerven. Met behulp van het substantioebegrip wil hij aantonen dat we onder bepaalde voorwaarden wel degelijk betrouwbare kennis van de natuur kunnen verkrijgen. Ook (enige) kennis van de menselijke geest is mogeijk. 'Substantie'is hier dus geen natuurkundig begrip, het is een een meta-begrip: het begrip functioneert in de context van Descartes' reflectie over de mogelijkheid van kennis van de materiële werkelijkheid, resp. 'de geest'. Vragen die zich voordoen n.a.v. het natuurwetenschappelijke onderzoek en met de begrippen die in dit onderzoek worden gehanteerd niet kunnen worden beantwoord kunnen in Descartes' metapositie alsnog worden gereflecteerd. Tot hier vanmiddag. Groet, Jeroen.
Beste Ronald, de laatste zin van het tekstje dat ik je de vorige keer stuurde is tijdens de reis, merk ik, een beetje gebutst. Ik ga gewoon door, alsof dit niet gebeurd is, en heb daarvoor op dit moment precies een half uur. Descartes probeerde met behulp van het begrip 'substantie' een antwoord te vinden op een kennistheoretisch probleem. Dit probleem was acuut door de ontwikkeling van de natuurwetenschappen in die tijd (en niet minder door grote verschuivingen op religieus en wereldbeschouwelijk vlak): wat is kennis eigenlijk? Kunnen we wel ooit iets met zekerheid kennen? Op welke gebieden is dit eventueel mogelijk en op welke niet? Descartes onderscheidt, zoals bekend, één ongeschapen goddelijke substantie en twee geschapen substanties: de geest en de materiële werkelijkheid. Met behulp van dit onderscheid is hij in staat op enkele belangrijke vragen antwoord te geven. Maar er blijven hardnekkige moeilijkheden. Door deze scheiding van geest en materiële werkelijkheid wordt de gerezen kennisproblematiek zelfs eerder alleen maar zichtbaarder dan dat zij wordt opgelost. Een dualistisch model is immers letterlijk on-denkbaar: alleen wat onder de substantie 'geest' valt kan worden gedacht. Spinoza stelt voor uit te gaan van één substantie. De eenheid van de substantie brengt tot uitdrukking dat er ('maar') één wetmatig geordende werkelijkheid is, waar we zelf ook deel van uitmaken. Er is dus geen enkel domein meer denkbaar dat zich zou kunnen onttrekken aan dit allesomvattende, wetmatige karakter van de werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld het domein van de menselijke geest (die 'autonoom' zou zijn, gekenmerkt door een unieke 'vrijheid', en onsterfelijk). Er is evenmin nog een andere werkelijkheid 'buiten' of 'boven' deze werkelijkheid, een bovennatuur, waaruit de door ons ervaren werkelijkheid weer zou voortkomen, die haar zou dragen en tegelijkertijd transcenderen. Spinoza werkt hiermee niet alleen een ander filosofisch model uit maar formuleert impliciet ook een ander wetenschapsprogramma. Swammerdams ontdekking dat er leven zit in 'dode' stoffen als bloed, speeksel en sperma, is beter te verklaren tegen de achtergrond van Spinoza's model dan tegen die van Descartes. Geesteswetenschappen en natuurwetenschappen richten zich niet meer op gescheiden werkelijkheden. Is hier alleen maar sprake van een 'metafysische truc', waarbij het ene betekenisloze begrip wordt vervangen door het andere, zonder dat dit van invloed is voor de ontwikkeling van de wetenschappen (resp. wereldbeschouwing en religie)? Volgens mij laat de tijd van Descartes en Spinoza zien dat er geen vruchtbare ontwikkeling van de wetenschappen mogelijk zonder een begeleidende goede filosofie (die veel meer omvat dan kritische bewaking van wetenschappelijke methodes - waar zou de filosoof de competentie daarvoor vandaan moeten halen? Hij dreigt te gaan lijken op de paus die uitspraken doet over sexuele moraal), noch is er goede filofie denkbaar zonder nauwe contacten met de ontwikkeling van de wetenschappen. Niet voor niets hebben goede vertegenwoordigers van beide domeinen steeds de grootste interesse voor het andere domein. - Binnenkort de beloofde volgende punten, maar dan véél korter. Het half uur is voorbij. Er moet gefietst worden. Wellicht kruisen onze zonovergoten wegen elkaar vanmiddag zelfs. Anders tot spoedig. Hartelijke groet, Jeroen Bartels
B.R., 'Zet de toekomst naar je hand door gewoon het juiste woord te kiezen', schreef Marjolijn Februari. In mijn laatste bericht verdedigde ik de gedachte dat 'basic stuff' geen natuurkundig begrip is maar een filosofische term. Dit geldt m.i. in gelijke mate voor het begrip 'substantie'. Zo gauw je de termen in een andere, 'verkeerde', context gebruikt, wordt dit duidelijk. Een chemicus kan wel een bepaald stofje ('stuff') onder zijn microscoop leggen, maar hij legt niet 'de substantie', 'de natuur', laat staan 'God', onder zijn apparaat. Hij onderzoekt eventueel een bepaald proces en bekijkt of een bepaald iets wat hij al eerder dacht te weten ook inderdaad het geval is. Uitspraken over de 'eenheid' van de werkelijkheid, haar eventuele 'wetmatige karakter', onze mogelijkheid tot kennis van de werkelijkheid en hoe deze moet worden begrepen, horen echter niet tot zijn domein. Hij kan niet anders dan van bepaalde veronderstellingen en begrippen uitgaan die binnen zijn onderzoeksveld zelf echter niet adequaat kunnen worden verantwoord. Vandaar het onderscheid tussen het domein van de filosofie en dat van de (natuur) wetenschappen. Beide niveau's hangen onderling nauw samen, moeten alkaar begeleiden, maar dienen als het goed is tegelijkertijd steeds van elkaar onderscheiden te worden. Mijn voorlopige conclusie: 'basic stuff' ('substantie') is geen natuurkundig, maar een filosofisch begrip dat in een filosofische context gebruikt wordt om uitspraken te doen over de aard van de werkelijkheid, de aard van de relatie van de mens ten opzichte van de door hem ervaren werkelijkheid, de mogelijkheid van kennis op grond van deze relatie enz. Over de tweede, lang geleden gestelde vraag: waarom onderscheidt Max Velmans (in de traditie van Spinoza) twee zogenaamd 'fundamentele' aspecten (een fysische, 'uitgebreide' 'stuff' en een mentaal aspect) en niet ook bijvoorbeeld een 'economisch' aspect of nog vele andere denkbare aspecten? Het antwoord hierop kan (een beetje) korter zijn. Het gaat hier ook weer om een filosofische vraag. Velmans (evenals Spinoza) onderscheidt beide aspecten van de substantie naar aanleiding van de wijze waarop wij, mensen, ervaren. Beide aspecten zijn verankerd in ons ervaringsproces. Het menselijk lichaam wordt door talrijke dingen van buiten en van binnen 'aangedaan' en oefent tegelijkertijd op zijn beurt ook invloed uit. Het lichaam vormt een knooppunt in een netwerk van op elkaar in werkende krachten. Naarmate het lichaam geschikter is dan andere lichamen om invloeden te ondergaan en uit te oefenenen, is ook 'de geest' (Spinoza) geschikter om meer waar te nemen. Het lichamelijke netwerk van invloeden blijkt dus samen te gaan met (begeleid te worden door) een 'geestelijk netwerk van voorstellingen'. Zien kan dus enerzijds geheel beschreven worden als een fysiek proces: er komen specifieke prikkels op mij af. Maar tegelijk 'zie' ik een boom. Het proces kan beschreven worden op fysisch, neurowetenschappelijk niveau. Tegelijk is er echter de voorstelling 'boom': ik zie daarbuiten een boom staan. In de ervaring zijn steeds beide aspecten van elkaar te onderscheiden. Zij begeleiden elkaar. Het zo onjuist zijn te zeggen dat uit de 'streepjescode' (de term is van Charles Wildevuur) die mij bereikt een mentale voorstelling is voortgekomen. Het fysieke proces veroorzaakt het mentale proces niet. Het ene is het andere. Er is geen oorzaak-gevolg-relatie tussen beide aspecten. Ze zijn gelijk-oorspronkelijk; het ene is niet zonder het andere. Dit onderscheid heeft m.i. daarom zo'n belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van het denken, van de wetenschappen en de van onze hele cultuur omdat we er in onze waarneming van meet af aan mee worden geconfronteerd. Het is het eerste waar we in onze ervaring op stuiten en het betreft een onderscheid dat op alle niveau's van ons ervaren opnieuw een belangrijke rol blijkt te spelen. Vandaar ook de langdurige filosofische traditie van verklaringen om dit onderscheid te situeren en te interpreteren: voorstellen voor andere beschrijvingen, andere definities, monistische verklaringen, dualistische verklaringen, agnostische ontboezemingen etc.)Het begrip 'economie' hoort m.i. niet op het niveau van dit fundamentele onderscheid thuis. (In beschouwingen over economie kunnen wel beide hierboven aangeduide aspecten worden onderscheiden.)
Nu, Ronald, eindig ik voorlopig mijn kanttekeningen bij jouw column over Descartes, Spinoz, Max Velmans enz. Het weer blijft onverminderd warm zomers. Ik wou dat het in de zomer verder zo bleef en dat de temperatuur niet meer verder zou stijgen. Maar wie ben ik? Verreweg het meeste overkomt ons en soms kunnen we daar nog wel iets van maken. Ik ga nu weer fietsen. Waarheen weten we niet, maar dat blijkt vaak een uitstekende uitgangspositie. Ik wens jou het beste, hartelijke groet, Jeroen Bartels
Een reactie posten