Ieder denkend mens wordt vandaag de dag geconfronteerd met de vraag naar het bestaan van God. En voor het eerst in de geschiedenis moet verantwoording worden afgelegd voor dat wat tot nu toe vanzelfsprekend was, het geloof in een God. Natuurlijk waren er al eerder tijden waarin je op de brandstapel belandde als je gedachten niet op de juiste wijze op God waren gericht. Maar nu, anno het begin van het derde millennium, zien we ons geplaatst voor een veel radicalere vraag: Is er sowieso wel een reden om te geloven in een Opperwezen, een Schepper van de wereld, een Grond voor de ethische wet? Is het geloof in een God wel ethisch? Of behoort religie net zoals communisme, slavernij en alleenheerschappij tot het onmenselijke gedachtegoed uit het verleden?
Laten we dit probleem eens van enige taalfilosofische afstand bekijken. De vraag naar God, is dan de vraag naar de inhoud van de term God. Ten opzichte van dergelijke termen zijn grofweg vier standpunten in te nemen, afhankelijk van het antwoord op twee taalfilosofische vragen.
De eerste daarvan is de vraag naar de verwijzing van termen. Essentialisten stellen dat termen verwijzen naar een aspect of onderdeel van de werkelijkheid. Zo verwijst Beatrix naar een echt bestaande vrouw die de koningin van Nederland is, en verwijst Ronald Hünneman naar iemand die nu in Zuidlaren achter zijn computer zit te schrijven. Als de term God een betekenis heeft, dan moet de term verwijzen naar een goddelijk aspect van de werkelijkheid. Volgens nominalisten, daarentegen, krijgen termen betekenis door het gebruik in een taalspel, vocabulaire of paradigma. Termen verwijzen niet, termen reguleren een handelings- en taalpraktijk van mensen. God is voor nominalisten een term waarmee mensen hun gedrag op elkaar en op de wereld afstemmen.
De tweede taalfilosofische vraag is de vraag hoeveel zinvolle betekenissen een term zoals God kan hebben. Reductionisten zullen zeggen dat God op slechts op één enkele wijze betekenis kan krijgen. Natuurlijk zijn er wel meerdere wijzen van gebruik van de term God mogelijk, maar slechts één van die wijzen is correct. Wat wordt aangeduid met God, kan niet tegelijkertijd Jahweh zijn, én Allah, én Boeddha én de Big Bang. Hermeneutici laten zich in dat opzicht niet beperken. De term God kan op verschillende manieren worden gebruikt, zonder dat een van die manieren de voorkeur verdient boven alle andere. Het kan zelfs zo zijn dat de verschillende betekenissen of gebruikswijzen elkaar aanvullen en versterken.
Op grond van de twee taalfilosofische vragen en de twee mogelijke antwoorden, zijn er, als het gaat om de term God, vier posities mogelijk.
(1) Fanatici zijn reductionistisch essentialisten. Zij gaan er vanuit dat de term God slechts verwijst naar één God, hun God. Uiteraard gaan zij er ook vanuit dat hun Godsopvatting de ware is, en dat andere meningen niet meer dan zijn dat, meningen. Daarom is voor reductionistisch essentialisten alles geoorloofd wat uit hun godsopvatting voortkomt. Wie zou er willen redetwisten met de eenduidige, ware aard van de werkelijkheid? De intermenselijke werkelijkheid dient te buigen naar Goddelijke realiteit. Naast religieus fundamentalisten behoren ook atheïsten tot de fanatici op het moment dat zij bijvoorbeeld actief tot vervolging van gelovigen overgaan.
(2) Gedrevenen zijn reductionistisch nominalisten. De term God is voor hen onderdeel van een menselijke praktijk (of niet), maar die menselijke praktijk is wel de enige praktijk die er echt toe doet. Het verschil met fanatici is vooral dat de term God hier niet verwijst naar een Eeuwige Ware Werkelijkheid, en dus niet gebruikt kan worden als ultieme rechtvaardiging van gedrag. Daarvoor blijven gedrevenen afhankelijk van hun medemensen. Mensen als Richard Dawkins, Sam Harris en Daniel Dennett behoren tot de gedrevenen. In hun favoriete taalspel, de evolutionaire biologie, vinden zij geen nuttige toepassing voor de term God, en daarom hebben gelovigen het niet begrepen. Hun tegenstanders, de gedrevenen uit het kamp van de Intelligent Design, zeggen God juist nodig te hebben om gaten te dichten in de evolutiebiologie. De kemphanen staan elkaar niet naar het leven, maar zullen ook niet nalaten het failliet van de ander aan te tonen.
(3) Pragmatici zijn hermeneutisch nominalisten. Zij vinden de keuze die de gedrevenen maken te beperkt. Waarom zouden we één vocabulaire boven alle andere verheffen? Waarom beoordelen we niet ieder vocabulaire op voor- en nadelen? Vocabulaires met en zonder de term God kunnen dan naast elkaar bestaan. Binnen de evolutietheorie is er geen behoefte aan God, maar in ethiek of bij zingevingsvraagstukken wel. Gemeenschappen van mensen mogen zelf uitmaken op welke momenten welk vocabulaire het beste werkt. Richard Rorty was een van de filosofen die deze positie, in navolging van William James en John Dewey, verdedigde.
(4) Critici zijn hermeneutisch essentialisten. Taalspelen, vocabulaires, waarin de term God voorkomt vormen beschrijvingen van God waartussen niet gekozen hoeft te worden. Er is niet slechts één juiste beschrijving of verwijzing naar God, er is een eindeloze reeks van beschrijvingen die ons God in een steeds rijker licht laat zien. Iedere beschrijving van God roept nieuwe beschrijvingen op, ieder commentaar vraagt om nieuwe commentaren, iedere kritiek vraagt om een repliek. Wat God is, wat God precies betekent, blijkt niet uit één van de teksten maar uit de teksten over elkaar heen en naast elkaar. Zoals ook de Joodse Thora gepresenteerd wordt met de brontekst te midden van verschillende commentaren, zonder dat één commentaar Uitverkoren is. Zelfs een tekst waarin beweerd wordt dat God niet bestaat zegt derhalve iets over de aard van God.
Welk van deze houdingen is de juiste, die van de fanatici, gedrevenen, pragmatici of critici? Het antwoord op deze vraag is, ironisch genoeg, ook weer afhankelijk van uw taalfilosofische keuze. Er is geen ontsnappen mogelijk. Niet God of de werkelijkheid legt ons religieuze keuzes op, maar onze voorkeur voor een filosofie van de taal. Daarmee ligt de toekomst van God in uw hand.
Laten we dit probleem eens van enige taalfilosofische afstand bekijken. De vraag naar God, is dan de vraag naar de inhoud van de term God. Ten opzichte van dergelijke termen zijn grofweg vier standpunten in te nemen, afhankelijk van het antwoord op twee taalfilosofische vragen.
De eerste daarvan is de vraag naar de verwijzing van termen. Essentialisten stellen dat termen verwijzen naar een aspect of onderdeel van de werkelijkheid. Zo verwijst Beatrix naar een echt bestaande vrouw die de koningin van Nederland is, en verwijst Ronald Hünneman naar iemand die nu in Zuidlaren achter zijn computer zit te schrijven. Als de term God een betekenis heeft, dan moet de term verwijzen naar een goddelijk aspect van de werkelijkheid. Volgens nominalisten, daarentegen, krijgen termen betekenis door het gebruik in een taalspel, vocabulaire of paradigma. Termen verwijzen niet, termen reguleren een handelings- en taalpraktijk van mensen. God is voor nominalisten een term waarmee mensen hun gedrag op elkaar en op de wereld afstemmen.
De tweede taalfilosofische vraag is de vraag hoeveel zinvolle betekenissen een term zoals God kan hebben. Reductionisten zullen zeggen dat God op slechts op één enkele wijze betekenis kan krijgen. Natuurlijk zijn er wel meerdere wijzen van gebruik van de term God mogelijk, maar slechts één van die wijzen is correct. Wat wordt aangeduid met God, kan niet tegelijkertijd Jahweh zijn, én Allah, én Boeddha én de Big Bang. Hermeneutici laten zich in dat opzicht niet beperken. De term God kan op verschillende manieren worden gebruikt, zonder dat een van die manieren de voorkeur verdient boven alle andere. Het kan zelfs zo zijn dat de verschillende betekenissen of gebruikswijzen elkaar aanvullen en versterken.
Op grond van de twee taalfilosofische vragen en de twee mogelijke antwoorden, zijn er, als het gaat om de term God, vier posities mogelijk.
(1) Fanatici zijn reductionistisch essentialisten. Zij gaan er vanuit dat de term God slechts verwijst naar één God, hun God. Uiteraard gaan zij er ook vanuit dat hun Godsopvatting de ware is, en dat andere meningen niet meer dan zijn dat, meningen. Daarom is voor reductionistisch essentialisten alles geoorloofd wat uit hun godsopvatting voortkomt. Wie zou er willen redetwisten met de eenduidige, ware aard van de werkelijkheid? De intermenselijke werkelijkheid dient te buigen naar Goddelijke realiteit. Naast religieus fundamentalisten behoren ook atheïsten tot de fanatici op het moment dat zij bijvoorbeeld actief tot vervolging van gelovigen overgaan.
(2) Gedrevenen zijn reductionistisch nominalisten. De term God is voor hen onderdeel van een menselijke praktijk (of niet), maar die menselijke praktijk is wel de enige praktijk die er echt toe doet. Het verschil met fanatici is vooral dat de term God hier niet verwijst naar een Eeuwige Ware Werkelijkheid, en dus niet gebruikt kan worden als ultieme rechtvaardiging van gedrag. Daarvoor blijven gedrevenen afhankelijk van hun medemensen. Mensen als Richard Dawkins, Sam Harris en Daniel Dennett behoren tot de gedrevenen. In hun favoriete taalspel, de evolutionaire biologie, vinden zij geen nuttige toepassing voor de term God, en daarom hebben gelovigen het niet begrepen. Hun tegenstanders, de gedrevenen uit het kamp van de Intelligent Design, zeggen God juist nodig te hebben om gaten te dichten in de evolutiebiologie. De kemphanen staan elkaar niet naar het leven, maar zullen ook niet nalaten het failliet van de ander aan te tonen.
(3) Pragmatici zijn hermeneutisch nominalisten. Zij vinden de keuze die de gedrevenen maken te beperkt. Waarom zouden we één vocabulaire boven alle andere verheffen? Waarom beoordelen we niet ieder vocabulaire op voor- en nadelen? Vocabulaires met en zonder de term God kunnen dan naast elkaar bestaan. Binnen de evolutietheorie is er geen behoefte aan God, maar in ethiek of bij zingevingsvraagstukken wel. Gemeenschappen van mensen mogen zelf uitmaken op welke momenten welk vocabulaire het beste werkt. Richard Rorty was een van de filosofen die deze positie, in navolging van William James en John Dewey, verdedigde.
(4) Critici zijn hermeneutisch essentialisten. Taalspelen, vocabulaires, waarin de term God voorkomt vormen beschrijvingen van God waartussen niet gekozen hoeft te worden. Er is niet slechts één juiste beschrijving of verwijzing naar God, er is een eindeloze reeks van beschrijvingen die ons God in een steeds rijker licht laat zien. Iedere beschrijving van God roept nieuwe beschrijvingen op, ieder commentaar vraagt om nieuwe commentaren, iedere kritiek vraagt om een repliek. Wat God is, wat God precies betekent, blijkt niet uit één van de teksten maar uit de teksten over elkaar heen en naast elkaar. Zoals ook de Joodse Thora gepresenteerd wordt met de brontekst te midden van verschillende commentaren, zonder dat één commentaar Uitverkoren is. Zelfs een tekst waarin beweerd wordt dat God niet bestaat zegt derhalve iets over de aard van God.
Welk van deze houdingen is de juiste, die van de fanatici, gedrevenen, pragmatici of critici? Het antwoord op deze vraag is, ironisch genoeg, ook weer afhankelijk van uw taalfilosofische keuze. Er is geen ontsnappen mogelijk. Niet God of de werkelijkheid legt ons religieuze keuzes op, maar onze voorkeur voor een filosofie van de taal. Daarmee ligt de toekomst van God in uw hand.
Blog naar aanleiding van een lezing in het Filosofisch Café in Groningen, zie:
4 opmerkingen:
Beste Ronald,
Dit vind ik best een belangrijke discussie en misschien helpt het niet met de deur in huis te vallen en de vraag op te werpen of er ja of nee een god-achtig opperwezen bestaat. Het antwoord is natuurlijk dat dit hoogst onwaarschijnlijk is, aangezien er geen objectieve bewijzen van zijn. Daarna werpen de gelovigen tegen dat wetenschap niet het monopolie mag hebben op het verwerven van kennis: aan mensen geopenbaarde tekst is immers het woord van God of Allah of Jaweh of hoe ze ook heten. Enfin, dit zal wel reductionistisch nominalistische taal zijn. In elk geval zullen de opponenten er niet uit komen.
Levert de hermeneutische benadering iets anders op? Neem de pragmatische: Geen god nodig in evolutiebiologie, maar wel in ethiek en zingevingsvraagstukken. Dit lijkt op Gould's non-conflicterende magisteria. Daar zou ik wel mee kunnen leven als die zogenaamde geopenbaarde teksten ook inderdaad een hoog moreel gehalte zouden hebben. Helaas is het gemakkelijk aan te tonen dat dit niet zo is. Gelovigen schijnen dit absoluut niet in te zien. Schiet ik nu weer in de reductionistisch nominalistische stand?
In de essentialistische vorm (critische positie) krijgen we een rijk geschakeerd beeld van god.
Het lijkt mij dat god een ijzersterke positie heeft, welke taalfilosofische benadering ook gekozen wordt...
Je blijft maar vasthouden aan objectieve bewijzen, Jan Willem.
Als ervaringsdeskundige kan ik je melden dat buiten de totale schepping er geen verdere objectieve bewijzen worden gegeven door God.
Rupsjes nooit genoeg zullen zich niet geraakt weten door het wonderbare levensechte Beeldwerk, waar vooralsnog de Houwer Zich schuilhoudt in de luwte van Zijn totale weten en kunnen.
Het Bijbelse scheppingsverhaal geeft een beeld van het drama dat zich voltrok. Het ENE dat God voor Zichzelf wilde houden, kennis van goed en kwaad, bleek in Zijn vertrouwde omgang met ‘de mens’ niet veilig. Erger: de vrucht van deze kennis werd illegaal genomen en we weten het: gestolen goed gedijt niet.
En zie, daar zitten we nou met kennis zonder in staat te zijn het te doorgronden. Wat is goed? Wat is kwaad? De mens wikt en beschikt en zo worden onzinnige oorlogen gevoerd en mensen gestraft… door mensen! Want wij wilden toch als God zijn? En zo trok God Zich terug… altijd Heer, die niet tornt aan de vrije wil, door Hemzelf ingehouwd. Niets erger voor Hem dan de mens als marionet!
Weg lieflijk en beschut paradijs en op naar de jungle waar de wilde dieren huishouden. Juist DAT wilde God de mens onthouden. Waarom? Omdat we er niet tegen opgewassen zijn! Niemand kan de kern van het kwaad onderscheiden van de kern van het goed. We hebben ons ingelaten met een mensonmogelijke strijd: die van tussen goed en kwaad. God en Tegenstander. En zo baarde de zichzelf ontmaagde mens het kind van de rekening: sterveling van moord en doodslag…
De enige Vredesmissie aller tijden kwam op gang. God die Mens wilde worden… want hoe anders kan God sterven? En je zult toch moeten sterven om de Dood tegemoet te treden, recht in de ogen te kijken en vervolgens volkomen belachelijk te maken door de kracht van het Leven te laten zegevieren. Door Jezus Christus heeft God Beeld gegeven van Zichzelf: Betrokken, Vergevingsvol, Reddend, Liefdegevend.
Hoe Groot! Om zo Klein te willen zijn! Mens te willen zijn. Erger: bespot, mishandeld, vastgetimmerd, dood laten creperen. De mens die regeert over goed en kwaad wikt en beschikt… wij, die zo klein zijn en zo graag groot willen zijn. Als God willen zijn!
Ja ik weet, voor verstokte atheisten is het bovenstaande ergerlijk. Je moet wel heel infantiel zijn om in zo’n achterlijk sprookje te geloven… zolang er geen objectieve bewijzen zijn.
Zoals gezegd: ze zijn er niet en ze komen niet. God is namelijk geen zakelijke, afstandelijke, onpersoonlijke God, maar direct verbonden met ieder schepsel door intense Passie en oprechte Liefde. Daar ieder mens waarlijk uniek is en op zijn/haar eigen wijze nood en behoefte heeft wordt ieder mens heel persoonlijk als VIP bediend. En zo hebben alle gelovigen hun eigen unieke verhouding met God. En altijd op dezelfde manier: rechtstreeks binnendoor! Voor fysici niet te meten, ongrijpbaar! Voor de meeste filosofen ondenkbaar! En voor de zoekers naar objectieve bewijzen van een objectieve God? Vergeet het maar! Alleen door middel van het ingeschapen fenomeen: GELOOF, kan de mens terugkeren naar het weten dat niet valt onder wetenschap. Het is dat weten dat doet beseffen dat wij niet weten hoezeer er geweten wordt… dat weten dat doet blozen van verlegenheid en tranen losmaakt van verwondering.
Mijn God… wat heb ik U verlaten!
En dan pas blijkt dat de reis gaat beginnen. Back to future! Wat een aantrekkelijk avontuur. Alleen niet voor helden op sokken! Je weet wel, voor hen die EERST alles zeker willen weten!
Ha,ha moet je God kennen... een en al verrassing!
Groet en Geestvol Pinksteren.
Dag Gloria,
Wat een bevlogen stuk proza! Hoe passend aan de vooravond van Pinksteren!
Hopelijk geniet je net zo intens van de Lente als ik,
Groet,
Jan Willem
Met volle teugen? Ja, dan geniet ik net zo intens van de Lente als jij! Verrukkelijk!!
Dagdag Jan Willem.
Een reactie posten