dinsdag 27 mei 2008

Tegennatuurlijk












Is homoseksualiteit tegennatuurlijk? Nee, zo toont het Natuurhistorisch Museum in Maastricht aan in de tentoonstelling “Against Nature” die nog tot 31 augustus is te zien: “Bij de Rosékakatoe is de helft van alle paartjes homoseksueel… De expositie is ontwikkeld door het Natuurhistorisch Museum van de Universiteit van Oslo, naar aanleiding van de opmerking van een prominente Noorse geestelijke die homoseksualiteit “tegennatuurlijk” vindt.”
In het dierenrijk komt homoseksualiteit veelvuldig voor. Het hele idee dat twee dieren van hetzelfde geslacht het nooit met elkaar doen, of slechts in zeer uitzonderlijke situaties, is volkomen misplaatst. Bij vrouwtjes bonobo’s hebben we er zelfs een naam voor: Hoka-hoka, ongeveer het geluid dat de vrouwtjes maken als ze klaarkomen terwijl ze hun clitorissen tegen elkaar wrijven. Tegennatuurlijk?
Tentoonstellingen zoals in Maastricht of gewoon een uurtje websurfen zijn voldoende om het ongelijk aan te tonen van de gehele geestelijkheid of welke andere moreel verdwaalde geest dan ook. Toch is bij morele argumentaties op basis tegennatuurlijkheid meer aan de hand. Want, wanneer is gedrag tegennatuurlijk? Laat ik beginnen met een aantal gedragingen die wat mij betreft tegennatuurlijk zijn, hoe de definitie van natuurlijk gedrag er ook uit ziet. Bovenaan de lijst staat uiteraard skiën, en sowieso alles wat met wintersport te maken heeft. Welke andere niet in de sneeuw levende diersoort hult zich in dikke lagen in fabrieken geproduceerde kleding, om met auto’s en vliegtuigen af te reizen naar bergen waar hellingen van bomen zijn ontdaan en geëgaliseerd om zich met een lift omhoog te laten slepen en vervolgens op gehuurde of gekochte latten naar beneden te laten glijden? Is het niet tegennatuurlijk dat veel mensen meer moeite hebben met homoseksualiteit dan met skiën?
En dit is nog maar de nummer één van de lijst onnatuurlijke gedragingen. Wat te denken van duiken in belachelijke rubberpakjes met een persluchtfles op je rug? Of korfballen? Of zittend plassen op een toilet dat is aangesloten om een immens buizenstelsel? Als homoseksualiteit tegennatuurlijk is dan heeft de Noorse geestelijke, hoe prominent ook, nog een hoop werk te verzetten. Skiërs, duikers, korfballers en alle zeikerds gedragen zich onnatuurlijk. En dat mag niet, want onnatuurlijk is moreel onjuist.
En daar zit ‘m nu juist de kneep. Is onnatuurlijk ook immoreel? Het tegenovergestelde is in ieder geval niet waar. Niet alles wat natuurlijk is, is moreel te verantwoorden. Mannetjes orang-oetans verkrachten soms vrouwtjes. Dat is natuurlijk gedrag waarvoor zelfs evolutionair, genetische argumenten zijn aan te voeren, maar het gedrag is niet moreel. Dus gedrag dat natuurlijk is hoeft nog niet moreel te zijn. Maar is het omgekeerde wel waar? Als gedrag niet in de natuur voorkomt, zoals skiën, duiken en korfballen, is het dan ook moreel niet te verantwoorden? Zelfs als u zich, net zoals ik, toch wat ongemakkelijk voelt bij de aanblik van skiërs, duikers of korfballers, dan nog zult u moeten toegeven dat uit de onnatuurlijkheid van deze gedragingen geen morele veroordeling kan worden afgeleid. Onnatuurlijkheid kan geen argument zijn in morele discussies.
Daarom brengt de tentoonstelling in het Natuurhistorisch Museum in Maastricht ook een gevaar met zich mee. Door te laten zien dat homoseksualiteit natuurlijk is wordt het idee dat natuurlijkheid een grond is voor morele overwegingen bekrachtigd. Maar wij mensen zijn geen natuurlijke wezens, in ieder geval niet in dat opzicht. Wij doen voortdurend onnatuurlijke dingen, zelfs als we nooit skiën, duiken of korfballen. Onnatuurlijkheid is een van de geneugtes van mens-zijn. Laten we derhalve afstand nemen van morele argumentaties op basis van natuurlijkheid.
Homoseksuelen, skiërs, duikers en zelfs korfballers genieten zichtbaar van hun gedrag. Wat voor diepere morele grond dan dat genot is er nodig om hun gedrag te rechtvaardigen? Wellicht speelt de vraag in hoeverre ze anderen daarbij schade toebrengen nog een rol. Maar in dat opzicht komen homoseksuelen er beter af dan duikers en korfballers, en veel beter dan skiërs.

Het Natuur Historisch Museum in Maastricht:
http://www.nhmmaastricht.nl/nederlands/index2.htm

zondag 25 mei 2008

Een heilig beroep op het Vrije Woord

“Deze werkelozen gaan bij aankomst gewoon op bed liggen wachten tot wij ze als makke lammetjes ons geld komen brengen. Deze werkelozen noemen wij de buitenlanders. Oftewel drugsgebruikers. En zij getroosten zich geen enkele moeite om kennis te nemen van onze rijke cultuur. Bij het horen van namen als Ad Visser en Loeki Knol kijken zij laf en ongeïnteresseerd uit de ogen.” Deze frase uit een conference van Hans Teeuwen is grappig, op z'n minst. Dezelfde frase uit de mond van een extreem rechts politicus is discriminatie. De betekenis van woorden is afhankelijk van de bedoeling van degene die de woorden uitspreekt. In meer filosofisch jargon, de betekenis van woorden is afhankelijk van de intenties van de spreker. Het is een van de lastigere aspecten van vrijheid van meningsuiting.
Kees van Kooten en Wim de Bie waren ooit in de rol van Jacobse en Van Es de oprichters van de Tegenpartij. Deze parodie op extreem rechtse partijen was een groot succes. Jacobse en Van Es ontwikkelden zelfs een heus verkiezingsprogramma, Rug op ’81.



De interpretatie van De Tegenpartij was overduidelijk. Koot en Bie waren van de VPRO. De VPRO was links, heel links. Dus was De Tegenpartij satire, bedoeld om de absurditeit van extreem rechts tentoon te stellen. Hetzelfde gold bijvoorbeeld voor Erik van Muiswinkels persiflage op Hans Janmaat.



Ook hier is geen twijfel mogelijk, en het gelach op de achtergrond maakt de interpretatie wel erg gemakkelijk, dit is humor. Dit is de draak steken met Janmaat en zijn Centrum Democraten. Toch was de interpretatie destijds minder eenvoudig dan het nu lijkt. Koot en Bie zijn met sketches over De Tegenpartij gestopt toen bleek dat teveel kijkers de dubbele bodem helemaal niet opmerkten. Hans Janmaat nam in zijn verkiezingscampagne slogans van De Tegenpartij ( zoals vrije jongens) en punten uit Rug op ’81 over. En het partijblad van de Centrum Democraten gaf op de voorpagina een compliment aan Van Kooten en de Bie. Zelfs de eenvoudigste vormen van satire zijn voor sommigen kennelijk lastig te herkennen.
De fragmenten van Koot en Bie en Van Muiswinkel zijn in een bepaald opzicht plat. Juist het feit dat er voor de interpretatie maar weinig diepgang nodig is maakt dat ze ouderwets aanvoelen. Latere generaties humoristen hebben interpretatielagen toegevoegd en daarmee satire gemoderniseerd. En was de interpretatie van Koot en Bie al lastig, de interpretatie van iemand als Hans Teeuwen is vele malen moeilijker. Wat bedoelt hij precies?



Koot en Bie nemen hun politieke tegenstanders op de hak. Hans Teeuwen doet meer. Hij brengt een dubbele bodem aan in een dubbele bodem. Hij dwingt een interpretatie af die verder gaat dan het belachelijk maken van andersdenkenden. Hans Teeuwen is links, maar niet links op de wijze van Koot en Bie. Teeuwen wil links laten zien dat niet iedere linkse houding zomaar goed is. Hij deelt weliswaar met Koot en Bie de afkeer van extreem rechts, maar wil een al te naïeve omarming van andere culturen bekritiseren. Islam is niet verwerpelijk omdat het een geloof van allochtonen is. Islam bevat een aantal verwerpelijke elementen, zoals opvattingen over vrouwen, homo's en afvalligen. Daarom moet links oppassen om met de omarming van allochtonen niet ook zomaar de islam te omarmen en daarmee het eigen gedachtegoed overboord te gooien. Ook al is de linkse houding een gezond tegenwicht tegen de xenofobe houding van rechts, het mag niet ten koste gaan van vrouwen, homo's en vrijheid van gedachtevorming.
Teeuwen brengt deze boodschap in het bovenstaande fragment door ondermeer te zeggen dat Theo van Gogh door zijn omvangrijk postuur wel een erg gemakkelijk doelwit was. De interpretatie van dat fragment vraagt om inzicht in lagen over elkaar die naar elkaar verwijzen en door elkaar heen lopen. De uiteindelijke boodschap is daardoor niet langer ondubbelzinnig. Maar de betekenis is in ieder geval niet dat wat Teeuwen letterlijk zegt (als een letterlijke interpretatie überhaupt mogelijk is), en ook niet domweg het tegenovergestelde daarvan.
Als De Tegenpartij al hele volksstammen op het verkeerde been zette, dan wordt de situatie er bij Hans Teeuwen niet gemakkelijker op. De Tegenpartij laat ons lachen om onze politieke tegenstanders. Teeuwen laat ons lachen om onze eigen naïviteit. En zelfs om onze eigen naïviteit over onze naïviteit. Leg dat maar eens uit aan mensen die niet in deze humortraditie zijn opgevoed.



Dit fragment laat op pijnlijke wijze zien dat de grenzen van communicatie worden bereikt op het moment dat bedoelingen worden verpakt in humor met dubbele-dubbele bodems en de andere partij slechts de oppervlaktestructuur van de boodschap ziet, kan zien. De Meiden van Halal en Teeuwen spreken niet over hetzelfde. De belediging die de Meiden voelen is niet Teeuwens boodschap. Hij wil iets zeggen over vrouwen onder de Islam en de vrijheid om macht te kritiseren, en het feit dat de Meiden van Halal én een te gemakkelijke omarming van de Meiden van Halal juist dat ondermijnen. Maar leg dat maar eens uit.






















Hirsch Ballin, Jan Peter Balkenende, misschien wel het hele CDA en in ieder geval de complete fracties van klein Christelijk rechts lijden aan dezelfde interpretatie-armoede als de Meiden van Halal. Linkse satire wil het Christendom en de Islam echt niet belachelijk maken om Christenen en Moslims aan het denken te zetten. Natuurlijk weten linkse satirici ook wel dat die strategie niet werkt. We kunnen slechts hopen dat Christenen en Moslims de redelijkheid van onze standpunten omtrent homo’s, vrouwen en vrijheid gaan inzien. Linkse satirici richten hun pijlen op de relativistische houding van links Nederland, het Nederland dat meent dat iedere cultuur haar eigen waarheid heeft.
Dat overblijfsel van de verzuilde samenleving, waarin iedere verzuilde Nederlander binnen haar zuil mocht denken en doen wat ze wilde, kan niet langer de basis vormen voor moderne maatschappijkritiek. We zullen moeten kunnen aangeven wat ons niet aanstaat van andere zuilen. De tijden dat alle aspecten van geloof een privé- of groepsaangelegenheid waren zijn voorbij. Ballin, Balkenende en consorten willen kunnen geloven wat hen goeddunkt. Maar dat kan alleen als iedereen het recht heeft om dat geloof te ridiculiseren.
De arrestatie van Gregorius Nekschot is daarom een contactgestoorde*, onze moderne samenleving ondermijnende, niet doordachte daad. Wat Nekschot doet heeft helemaal niets met discriminatie te maken. Discriminatie is de toegang geweigerd worden bij een disco, of bij een sollicitatie afgewezen worden door een keurige geklede, vriendelijk glimlachende meneer die iets tegen Marokkanen heeft. Van linkse satirici heeft geen enkele kleurling ooit iets te vrezen gehad. Uiteraard wel van racisten die satirici niet weten te interpreteren. Maar die racistische houding gaat aan de interpretatie vooraf, en niet omgekeerd.
Voor de tandem Balkenende-Ballin is het moderne linkse gedachtegoed onnavolgbaar. Hun Christelijke opvoeding heeft hen diepere interpretatiemogelijkheden ontnomen. Bijbelteksten letterlijk lezen moedigt nu eenmaal bepaald niet het zoeken naar dubbele bodems aan. Bijbelteksten lezen door de ogen van de schrijver geplaatst in zijn tijd, doet weliswaar iets meer maar kan een mens ook nauwelijks voorbereiden op Hans Teeuwen. En welke gelovige leest de Bijbel nu als een vrolijke satire op het Christendom?
Teeuwen heeft, zoals hij zelf zegt, niets tegen Christenen, Moslims en Joden, en ook niets tegen de Meiden van Halal, ondanks dat gepijpt worden door deze vrouwen een straf voor hem is. Nee, hij vindt ze zelfs wel lief.



Hans Teeuwen spaart in dit fragment De Meiden. Als u dat over het hoofd heeft gezien, bekijk het dan nog een keer. Op het moment dat De Meiden zich geen houding meer weten te geven, en hun gezicht verbergen achter hun hoofddoek, betrekt Hans Teeuwen Matthijs van Nieuwkerk in het feest: “Als jij nu je lul laat zien…” De Meiden hebben geen enkel verweer tegen de humor van Teeuwen, geen enkel verweer. Als er feministen hadden gezeten had Teeuwen ze vast en zeker over de kling gejaagd met een kracht die omgekeerd evenredig zou zijn aan hun verzet. Maar de Meiden verzetten zich niet, zij schamen zich slechts. Teeuwen voelt dat, en omdat hij geen enkele intentie heeft om De Meiden te beschadigen, verlegt hij zijn aandacht naar Van Nieuwkerk die van zo’n plaagstootje koud noch warm wordt (maar wat als Andries Knevel het gesprek had geleid?).
Ironie, cynisme, humor en satire zijn onontbeerlijke moderne intellectuele wapens voor een machtsvrije discussie. We weten alleen nog niet hoe we platte, contactgestoorde linkse, rechtse en gelovige geesten duidelijk kunnen maken waar het ons om te doen is. Tot het moment waarop dat besef bij deze beperkte geesten doordingt rest ons niets anders dan een heilig beroep op het Vrije Woord. En tegelijkertijd roepen we dan dat iedereen die er anders over denkt zijn bek moet houden, zeker Balkenende en Ballin.

* Contactgestoord in de betekenis van niet in staat zijn de intenties van de ander te doorzien. Zie hierover ook:

zaterdag 17 mei 2008

Oscar Pistorius tart essentialisten














Sport is filosofie in actie. De Zuid-Afrikaanse atleet Oscar Pistorius neemt in zijn optredens een briljant nominalistische positie in. De vraag naar de essentie van een hardloper wordt door Pistorius terzijde geschoven voor de vraag wie er als eerste over de finish komt. Hij heeft aangekondigd zich te willen plaatsen voor de Olympische Spelen, en maakt een goede kans op een plek in het Zuid-Afrikaanse team voor de 4 x 400 meter. Pistorius is een cyborg, een mengvorm van mens en techniek. Zijn onderbenen werden geamputeerd toen hij elf maanden oud was. Hij loopt hard op Cheetahs, twee prothesen van koolstofvezel die aan zijn onderbenen zijn bevestigd. En hij loopt hard, harder dan u of ik ooit de 400 meter zullen lopen, harder dan veel atleten ooit de 400 meter zullen lopen. (Dit jaar heeft slechts één Nederlandse atleet sneller, 0.4 seconde, gelopen dan het persoonlijk record van Pistorius.)
Maar mag hij meedoen aan de Olympische Spelen?
De Internationale Atletiek Federatie (IAAF) heeft deze cyborg laten onderzoeken, en gevonden dat Pistorius in het voordeel is ten opzichte van lopers met ouderwetse, biologische benen. De Cheetahs voeren energie beter terug naar de bovenbenen en Pistorius verbruikt minder zuurstof en stort daardoor na 250 meter niet in zoals andere lopers. (Let in onderstaande video eens op zijn achterstand na 250 meter!) Daarnaast zijn ordinaire biologische onderbenen erg blessure gevoelig. Voeten, schenen, enkels en achillespezen, ze geven er bij iedere serieuze wedstrijdloper ten minste een keer per twee jaar de brui aan. Dus Pistorius kan ook nog eens constanter trainen. Op grond van deze bevindingen sloot de IAAF Pistorius uit van deelname aan wedstrijden, althans van deelname aan wedstrijden voor wezens met biologische benen.
Gisteren heeft het internationale hof voor sportarbitrage (CAS) die beslissing teruggedraaid, en bepaald dat Pistorius toch aan alle wedstrijden mee mag doen: “Op basis van het bewijs aangedragen door de experts van de IAAF en Pistorius kon het CAS er niet van worden overtuigd dat er voldoende aanwijzingen waren voor een metabolisch voordeel ten faveure van een geamputeerd mens met twee Cheetahs. Het IAAF heeft voor de commissie van het CAS niet kunnen aantonen dat biomechanische effecten Oscar Pistorius een voordeel opleveren ten opzichte van atleten zonder Cheetahs.”
Dit vonnis slaat uiteraard nergens op. Natuurlijk heeft Pistorius een voordeel. Biologische benen zijn onhandige krengen die veel energie vragen en voortdurend stuk gaan. Cyborgs zijn altijd in het voordeel, weten we sinds Blade Runner. Het cybervraagstuk Pistorius gaat niet over de vraag of een Zuid-Afrikaanse atleet door kunstbenen een voordeel zou krijgen. Nee, het gaat over de vraag wat een hardloper is. Voetzoolprothesen, zoals spikes, leveren ook een behoorlijk voordeel op, toch doet de IAAF daar niet moeilijk over. Mag een pees in een knie of onderbeen worden vervangen door een varkenspees? Mag een kleiduivenschutter een bril dragen? Mag een loper zijn tempo afstemmen op een hartslagmeter? Mag Mizuno platen in schoenen stoppen die de energie van de landing terugleveren tijdens de afzet? Op al deze vragen is het antwoord: “Ja, dat mag van de IAAF.”
Pistorius beroep bij het CAS heeft niets met mogelijke voordelen te maken, maar alles met de vraag hoever atleten mogen gaan. Je lijf kapot maken met doping om een beslissend voordeel te behalen is toegestaan zolang het niet onomstotelijk aantoonbaar is. Je benen laten amputeren om op Cheetahs te kunnen lopen, ligt wat lastiger. De prestaties van Pistorius laten het besef doordringen dat mensen natural born cyborgs zijn, dat we de mensen worden die we zijn door een monsterverbond aan te gaan met techniek. Er is voor ons geen natuurlijke essentie. Er is geen menselijke natuur buiten de drang om je lijf en geest vorm te geven met behulp van technologie.
Natuurlijk mag Pistorius meedoen aan de Olympische Spelen. Slechts romantici dromen van Spelen waarop Yvonne van Gennip op een boterham met pindakaas drie Oost-Duitse meiden verslaat die stijf staan van testosteron. Slecht hopeloos in de tijd verdwaalde geesten, zoals Guus Hoogmoed, durven te verklaren: “Ik vind niet dat Pistorius mee mag doen. Sport is keihard. Als ik mijn knie blesseer, of mijn achillespees scheur, is het ook voorbij. Dat is jammer, maar het is niet anders.” Nee, Guus, als jij je knie blesseert op een pees scheurt is het voor jou wellicht voorbij, maar niet voor een cyborg die geen angst heeft voor techniek. Jij hebt diezelfde keuze. Je kunt met kapotte knieën meedoen met de Spelen voor Gehandicapten of, zoals Pistorius, Cheetahs laten aanmeten en een gooi doen naar het wereldrecord.
Wat een normaal menselijk lichaam is wordt niet uitsluitend door de natuur bepaald, maar ook door handelingen en artefacten van mensen. Wat normaal menselijk is, is een biologisch én een technologisch vraagstuk. Pistorius is een normaal mens, met normale benen en mag zich van het CAS normaal voor de Olympische Spelen proberen te kwalificeren. Alle cyborgs hopen dat hij daarin slaagt, dus ik ook.

woensdag 7 mei 2008

Filosofisch Café in Groningen










De voornaamste taak van een filosoof is om mensen meer graden van vrijheid in hun denken te geven. Een brein dat de wereld op verschillende wijzen kan begrijpen, een ziel met verschillende paren ogen om de wereld te aanschouwen, frivool fladderend over de oceaan van opvattingen, wat is er mooier dan dat?
Er zijn twee strategieën om toehoorders aan te moedigen hun gekoesterde denkbeelden los te laten en hun blik te laten glijden over een, op het eerste gezicht wellicht onzinnig, alternatief stelsel van opvattingen. In de eerste strategie presenteer je de alternatieve denkrichting als mooier, beter verdedigbaar, meer authentiek, realistischer, eigentijdser of wetenschappelijker (wat je precies kiest hangt van het publiek af). Twee jaar geleden koos ik in het Filosofisch Café in Groningen die strategie in een praatje over de godsopvatting van Richard Rorty en Gianni Vattimo.
(Een korte weergave van de inhoud van dit praatje staat op:
Het gevaar van deze strategie is dat de toehoorders de hakken in het zand zetten en hun dierbare opvattingen met alle toegestane verbale middelen verdedigen.
Daarom gebruik ik gisteren een alternatieve strategie: Analyseer de mogelijke denkbeelden en laat de toehoorders op basis van die analyse zien wat de voordelen van alternatieve denkbeelden zijn. De titel van het praatje van gisteren was Een Toekomst voor God. (Zie voor de inhoud: gisteren, dinsdag 6 mei, op dit blog. Daar staan ook de links naar de website van het Filosofisch Café.) Nadat het schema met mogelijke opvattingen over God op het bord stond, kwam het grootste nadeel van deze strategie naar voren. Mensen worden niet graag in hokjes geplaatst. Het liefst zweven ze boven alle schema’s zonder ooit te hoeven landen.
Dat kan twee dingen betekenen. Het zou kunnen zijn dat ze toegang hebben tot een Eeuwige Waarheid Die Niet In Schema’s Te Vangen Is. Als dat zo is dan passen ze in de indeling keurig bij de fanatici. Maar waarschijnlijk zaten er gisteravond niet veel mensen in de zaal die aanspraak wilden maken op die Onaantastbare Status.
Het verzet tegen plaatsing in een schema kan ook een symptoom zijn van een ongebreidelde vrijheidsdrang. En eerlijk gezegd word ook ik bij voorkeur niet vastgelegd, en denk ook ik het liefst op een wijze die alle partijen overstijgt. Maar het dagelijks leven vraagt om vele landingsmomenten. Daarom is er veel vrijheidswinst te behalen uit een analyse van je denkbeelden. Weten waar jouw denkbeelden zich bevinden, biedt de mogelijkheid tot verruiming, verplaatsing. Wat mijn afkeer van slavernij betreft ben ik een fanaticus. Wat mijn voorkeur voor evolutietheorie betreft ben ik een gedrevene. In mijn opvatting over God ben ik een pragmaticus. En mijn beeld van de liefde bouw ik als criticus. Dit legt mij niet vast, het geeft mij slechts aan waar ik nieuw en vruchtbaar land kan vinden.

dinsdag 6 mei 2008

Een toekomst voor God (?)

Ieder denkend mens wordt vandaag de dag geconfronteerd met de vraag naar het bestaan van God. En voor het eerst in de geschiedenis moet verantwoording worden afgelegd voor dat wat tot nu toe vanzelfsprekend was, het geloof in een God. Natuurlijk waren er al eerder tijden waarin je op de brandstapel belandde als je gedachten niet op de juiste wijze op God waren gericht. Maar nu, anno het begin van het derde millennium, zien we ons geplaatst voor een veel radicalere vraag: Is er sowieso wel een reden om te geloven in een Opperwezen, een Schepper van de wereld, een Grond voor de ethische wet? Is het geloof in een God wel ethisch? Of behoort religie net zoals communisme, slavernij en alleenheerschappij tot het onmenselijke gedachtegoed uit het verleden?
Laten we dit probleem eens van enige taalfilosofische afstand bekijken. De vraag naar God, is dan de vraag naar de inhoud van de term God. Ten opzichte van dergelijke termen zijn grofweg vier standpunten in te nemen, afhankelijk van het antwoord op twee taalfilosofische vragen.
De eerste daarvan is de vraag naar de verwijzing van termen. Essentialisten stellen dat termen verwijzen naar een aspect of onderdeel van de werkelijkheid. Zo verwijst Beatrix naar een echt bestaande vrouw die de koningin van Nederland is, en verwijst Ronald Hünneman naar iemand die nu in Zuidlaren achter zijn computer zit te schrijven. Als de term God een betekenis heeft, dan moet de term verwijzen naar een goddelijk aspect van de werkelijkheid. Volgens nominalisten, daarentegen, krijgen termen betekenis door het gebruik in een taalspel, vocabulaire of paradigma. Termen verwijzen niet, termen reguleren een handelings- en taalpraktijk van mensen. God is voor nominalisten een term waarmee mensen hun gedrag op elkaar en op de wereld afstemmen.
De tweede taalfilosofische vraag is de vraag hoeveel zinvolle betekenissen een term zoals God kan hebben. Reductionisten zullen zeggen dat God op slechts op één enkele wijze betekenis kan krijgen. Natuurlijk zijn er wel meerdere wijzen van gebruik van de term God mogelijk, maar slechts één van die wijzen is correct. Wat wordt aangeduid met God, kan niet tegelijkertijd Jahweh zijn, én Allah, én Boeddha én de Big Bang. Hermeneutici laten zich in dat opzicht niet beperken. De term God kan op verschillende manieren worden gebruikt, zonder dat een van die manieren de voorkeur verdient boven alle andere. Het kan zelfs zo zijn dat de verschillende betekenissen of gebruikswijzen elkaar aanvullen en versterken.

Op grond van de twee taalfilosofische vragen en de twee mogelijke antwoorden, zijn er, als het gaat om de term God, vier posities mogelijk.
(1) Fanatici zijn reductionistisch essentialisten. Zij gaan er vanuit dat de term God slechts verwijst naar één God, hun God. Uiteraard gaan zij er ook vanuit dat hun Godsopvatting de ware is, en dat andere meningen niet meer dan zijn dat, meningen. Daarom is voor reductionistisch essentialisten alles geoorloofd wat uit hun godsopvatting voortkomt. Wie zou er willen redetwisten met de eenduidige, ware aard van de werkelijkheid? De intermenselijke werkelijkheid dient te buigen naar Goddelijke realiteit. Naast religieus fundamentalisten behoren ook atheïsten tot de fanatici op het moment dat zij bijvoorbeeld actief tot vervolging van gelovigen overgaan.
(2) Gedrevenen zijn reductionistisch nominalisten. De term God is voor hen onderdeel van een menselijke praktijk (of niet), maar die menselijke praktijk is wel de enige praktijk die er echt toe doet. Het verschil met fanatici is vooral dat de term God hier niet verwijst naar een Eeuwige Ware Werkelijkheid, en dus niet gebruikt kan worden als ultieme rechtvaardiging van gedrag. Daarvoor blijven gedrevenen afhankelijk van hun medemensen. Mensen als Richard Dawkins, Sam Harris en Daniel Dennett behoren tot de gedrevenen. In hun favoriete taalspel, de evolutionaire biologie, vinden zij geen nuttige toepassing voor de term God, en daarom hebben gelovigen het niet begrepen. Hun tegenstanders, de gedrevenen uit het kamp van de Intelligent Design, zeggen God juist nodig te hebben om gaten te dichten in de evolutiebiologie. De kemphanen staan elkaar niet naar het leven, maar zullen ook niet nalaten het failliet van de ander aan te tonen.
(3) Pragmatici zijn hermeneutisch nominalisten. Zij vinden de keuze die de gedrevenen maken te beperkt. Waarom zouden we één vocabulaire boven alle andere verheffen? Waarom beoordelen we niet ieder vocabulaire op voor- en nadelen? Vocabulaires met en zonder de term God kunnen dan naast elkaar bestaan. Binnen de evolutietheorie is er geen behoefte aan God, maar in ethiek of bij zingevingsvraagstukken wel. Gemeenschappen van mensen mogen zelf uitmaken op welke momenten welk vocabulaire het beste werkt. Richard Rorty was een van de filosofen die deze positie, in navolging van William James en John Dewey, verdedigde.
(4) Critici zijn hermeneutisch essentialisten. Taalspelen, vocabulaires, waarin de term God voorkomt vormen beschrijvingen van God waartussen niet gekozen hoeft te worden. Er is niet slechts één juiste beschrijving of verwijzing naar God, er is een eindeloze reeks van beschrijvingen die ons God in een steeds rijker licht laat zien. Iedere beschrijving van God roept nieuwe beschrijvingen op, ieder commentaar vraagt om nieuwe commentaren, iedere kritiek vraagt om een repliek. Wat God is, wat God precies betekent, blijkt niet uit één van de teksten maar uit de teksten over elkaar heen en naast elkaar. Zoals ook de Joodse Thora gepresenteerd wordt met de brontekst te midden van verschillende commentaren, zonder dat één commentaar Uitverkoren is. Zelfs een tekst waarin beweerd wordt dat God niet bestaat zegt derhalve iets over de aard van God.

Welk van deze houdingen is de juiste, die van de fanatici, gedrevenen, pragmatici of critici? Het antwoord op deze vraag is, ironisch genoeg, ook weer afhankelijk van uw taalfilosofische keuze. Er is geen ontsnappen mogelijk. Niet God of de werkelijkheid legt ons religieuze keuzes op, maar onze voorkeur voor een filosofie van de taal. Daarmee ligt de toekomst van God in uw hand.

Blog naar aanleiding van een lezing in het Filosofisch Café in Groningen, zie:

maandag 5 mei 2008

Buiten kan buiten blijven

René Descartes (1596-1650) is momenteel de kop-van-jut van de wijsbegeerte. Ook ik mag hem graag gebruiken als eenvoudig te verwerpen startlocatie. Daniel Dennett voert hem in Consciousness Explained op als geestelijke vader van het Cartesiaans theater. Dat theater is een model voor ons bewustzijn. De buitenwereld komt via de ogen in onze hersenen binnen, en wordt daar afgebeeld. Daarna neemt een geestesoog de afgebeelde buitenwereld waar. Het geestesoog kijkt aldus naar een schouwspel dat de afbeelding is van de buitenwereld: het Cartesiaans theater.
Dit idee kan niet kloppen, zo zet Dennett uitvoerig uiteen. Want hoe neemt het geestesoog dan weer waar? Zit daar ook weer een Cartesiaans theater in met een geestesoog, maar nu kleiner? En in dat kleinere geestesoog, wat zit daar dan weer in? Enzovoort, ad infinitum. Dennett zegt terecht dat het model van Descartes geen oplossing kan zijn voor de vraag hoe we waarnemen, of de vraag hoe bewustzijn gestalte krijgt. En toch bepaalt Descartes nog steeds de wijze waarop we tegen bewustzijn aankijken. (Dit blijkt ook uit de reacties op De armoede van een brein in een vat, zie dit blog op 2 mei 2008.) Het idee dat de buitenwereld naar binnen moet komen om er een oordeel over te kunnen vellen, of om er bewust van te kunnen zijn, is diep verankerd in onze intuïtieve notie van bewustzijn.
In de afgelopen vierhonderd jaar zijn er veel alternatieven voor het Cartesiaans theater geformuleerd, ondermeer door Dennett zelf, zijn multiple drafts model. Toch gaat met veel van deze alternatieven het aantrekkelijke, intuïtieve idee van Descartes’ model verloren. Een geestesoog dat naar een voorstelling kijkt voelt vertrouwd aan. Wat deed Descartes dan fout? Volgens externalisten niet zoveel. Eigenlijk de enige fout die hij maakte was dat hij naast het gewone oog nog een geestesoog postuleerde dat naar een representatie van de buitenwereld in het brein kijkt. Maar de buitenwereld hoeft helemaal niet in het brein te worden gerepresenteerd! Er is immers al een oog dat naar de buitenwereld kijkt!
Dit laatste is de lastige denkstap van internalisme naar externalisme. De buitenwereld kan volgens externalisten rustig buiten blijven. Neem ter illustratie als uitgangspunt het aloude denken in termen van representaties: De buitenwereld valt op het netvlies. Via de oogzenuwen ontvangen de hersenen informatie aan de hand waarvan een representatie van de buitenwereld wordt gevormd. Die representatie is de basis voor verdere analyses, oordelen en handelingen. Externalisten, nu, zien deze stappen als een overbodige verdubbeling. Waarom zou er in de hersenen een representatie aanwezig moeten zijn van de buitenwereld die vervolgens de basis vormt voor oordelen en acties? Waarom kunnen die oordelen en acties niet direct worden gevormd op basis van de buitenwereld? Waarom zou Moeder Natuur kostbaar hersenweefsel gebruiken voor een representatie van de buitenwereld, terwijl de buitenwereld voorhanden is? (Het is in ieder geval geen intelligent design!)
In het externalisme neemt de buitenwereld de plaats in van haar eigen representatie, en onze ogen en hersenen nemen de plaats in van het geestesoog. Het Cartesiaanse model was niet fout, de lokalisatie van dat model was fout. De ogen/oren/neus/mond/tast in combinatie met de hersenen vormen oordelen, en reageren op de buitenwereld, direct, zonder bemiddeling van een innerlijk beeld, een representatie. Zolang de zintuigen de buitenwereld kunnen aftasten, hoeft deze niet binnen te komen om te kunnen worden beschouwd.
Dus wat bij Descartes het interne beeld en het geestesoog waren, of representatie en oordeelsvorming, dat zijn bij de externalisten de buitenwereld en de zintuigen in combinatie met de daarmee verbonden hersenen. En zoals het bewustzijn volgens het Cartesianisme het resultaat is van projectie en geestesoog, of representatie en oordeelsvorming, zo is bij externalisten het bewustzijn het resultaat van buitenwereld en zintuigen/hersenen. En wat bij Descartes onderdelen van het brein waren, worden in de theorie van externalisten onderdelen van het brein, zintuigen en buitenwereld. De zintuigen en het brein zijn het apparaat waarmee de buitenwereld wordt gescand. Bewustzijn van de buitenwereld is bij het externalisme het middels de zintuigen koppelen van het brein aan de buitenwereld. Zonder de buitenwereld zal het bewustzijn altijd anders van vorm zijn, omdat de hersenen nu eenmaal geen afbeelding van de buitenwereld maken of toegespeeld krijgen. De zenuwbanen die de ogen verlaten bevatten te weinig informatie voor een volledig beeld van de omgeving. Het oog en de overige zintuigen pikken op wat de oordeelsvorming nodig heeft, meer niet.
Kijk op van uw computerscherm, en kijk de kamer rond. Doe nu uw ogen dicht, en probeer de kamer voor uw geestesoog te halen. Wat ziet u? Open uw ogen weer. Veranderde uw bewustzijn? Zou een uiterst geraffineerd computerprogramma aangesloten op uw oogzenuwen een beeld geven dat lijkt op het beeld met uw ogen dicht of dat lijkt op het beeld met uw ogen open? Als u denkt dat het beeld lijkt op het beeld met uw ogen open, dan bent u een internalist, en waarschijnlijk een Cartesiaans internalist. Als u zich ook goed het tegenovergestelde kunt voorstellen, dan begint u het externalisme te doorzien.

vrijdag 2 mei 2008

De armoede van een brein in een vat












Stel, mijn brein drijft in een vat met een of andere voedende zoutoplossing. De bloedtoevoer en afvoer is geregeld met een speciaal aangepaste hart-longmachine. De zenuwbanen die mijn brein binnenkomen en verlaten zijn aangesloten op een computer waarop een programma draait dat de wereld simuleert. Althans, dat computerprogramma geeft mijn zenuwbanen dezelfde input die ze zouden krijgen als ik in de zon op een stoel in de tuin zou zitten met een kop van mijn favoriete thee, een bijzonder stuk taart, en de laatste hoofdstukken uit Oliver Twist. Heb ik op dat moment hetzelfde bewustzijn als ik had ten tijde van de ‘echte’ (ja, wat betekent echte nog als dit mogelijk is?) tuinervaring van afgelopen maandag 28 maart? Laten we voor het gemak verder even stellen dat mijn brein in exact dezelfde toestand is gebracht als vlak voor de echte tuinervaring. Dan nogmaals de vraag, krijg ik, als brein in het vat aangesloten op de computer, dezelfde bewuste ervaring als ik op 28 maart had?
Dit is wat filosofen een gedachte-experiment noemen. Het experiment is nooit daadwerkelijk uit te voeren, maar het kan helpen om diverse filosofische posities tegenover elkaar te zetten. Op die manier zal ik mijn tuinervaring hier ook gebruiken. Filosofen stellen zich veel vragen rond het menselijk bewustzijn, en een van die vragen is waar de processen zich bevinden die bij het bewustzijn zijn betrokken. Hieronder zal ik mogelijke antwoorden op deze vraag uiteenzetten en de verschillende filosofische posities die erbij horen van een label voorzien. Ik zal dat zo neutraal mogelijk proberen te doen, alhoewel ik erbij moet zeggen dat mijn voorkeur uitgaat naar vormen van externalisme. Vandaag komt externalisme nog niet aan de orde, en zal ik mij beperken tot vormen van internalisme. Welnu, voor een derde keer dan de vraag: Is de bewuste ervaring van mijn brein in het vat ononderscheidbaar van de bewuste echte tuinervaring?
Als de processen die bij het bewustzijn zijn betrokken zich uitsluitend in mijn hersenen bevinden, dan is het antwoord op deze vraag “Ja!”. Als u van mening bent dat mijn bewustzijn ontspruit aan een gebied in de hersenen, dat wil zeggen, als u denkt dat mijn bewustzijn op een of andere manier een gevolg is van activiteit ergens in mijn hersenen en van niets anders, dan moet u deze vraag met “Ja!” beantwoorden. De bewustzijnservaring van mijn brein drijvend in het zoutbad is niet te onderscheiden van de ervaring van mijn brein aangesloten op mijn lichaam, de echte tuinervaring. Deze filosofische positie duid ik aan met de term Cartesiaans internalisme.

Cartesiaans internalisme:
De bij het bewustzijn betrokken processen bevinden zich uitsluitend in het brein.

Nu is het moeilijke van discussies rond de locatie van het bewustzijn dat alle andere filosofen het erover eens zijn dat er zonder bepaalde gebieden in het brein geen bewustzijn mogelijk is. In filosofenjargon, bepaalde hersengebieden vormen een noodzakelijke voorwaarde voor bewustzijn. Alleen de vraag is: Zijn die gebieden voldoende voor het bewustzijn? Met andere woorden, heeft mijn brein in het vat genoeg aan de door de computer aangeboden activiteit, of is er meer nodig om de tuinervaring te herscheppen? Welke argumenten geven filosofendie deze vraag met “Nee!” beantwoorden? Filosofen die zeggen: "Nee, een brein aangesloten op een computer kan niet voldoende zijn voor het simuleren van de originele bewustzijnservaring."
Neem als voorbeeld de pijn van een wespensteek in mijn vinger. Waar voel ik die pijn? Als mijn vrouw zou vragen: “Waar heb je pijn?” Dan antwoord ik: “In mijn vinger,” en eerlijk gezegd, daar voel ik die pijn ook. Ik voel de pijn niet in mijn hoofd, om vervolgens te beredeneren dat die pijn in mijn vinger moet zitten. Hetzelfde geldt voor andere gewaarwordingen. Fel licht voel ik in mijn ogen. Hard geluid voel ik in mijn oor. Te scherp eten proef ik in mijn mond. Geen van deze gewaarwordingen voelt alsof ze plaatsvinden in de bij het proces betrokken hersengebieden. Zou het zo kunnen zijn dat mijn hersenen om fel licht te kunnen waarnemen aangesloten moeten zijn op mijn ogen? Omdat er anders geen bewuste ervaring van fel licht kan zijn? Omdat de activiteit van de hersenen geprojecteerd moet kunnen worden op echte ogen?
Onderhuids Cartesianen nemen dit standpunt in. Zij menen dat bewustzijnsprocessen niet slechts de hersenen omvatten, maar alles wat via zenuwbanen met de hersenen verbonden is. Voor pijn in mijn vinger geldt dat ik het pas als pijn in mijn vinger kan ervaren als het pijnproces in de hersenen geprojecteerd wordt op mijn echte vinger. Als dat niet kan, zoals bij een brein in het vat, dan voelt het wel als pijn maar anders, meer ongedifferentieerd. Om die reden wordt pijn heftiger als u een wond ziet. Om die reden is buikpijn of hoofdpijn zo lastig te duiden en te lokaliseren. En om die reden is de ‘mirror box’ voor Ramachandran zo’n belangrijk instrument bij de bestrijding van fantoompijn. Zonder mogelijkheid tot projectie, is er een ander bewustzijn van pijn.


Onderhuids Cartesianisme:
De bij het bewustzijn betrokken processen bevinden zich in de hersenen en in alle via neuronaal weefsel met de hersenen verbonden gebieden van het lichaam.

Volgens Onderhuids Cartesianen kan het brein in het vat geen projecties terug maken naar de gebieden waar de signalen (pijn, geluid, licht, smaak, reuk) vandaan komen, en om die reden is het bewustzijn anders. Het is wel een vorm van bewustzijn, maar het is niet meer de tuinervaring. De zon die ik op mijn huid van mijn arm voelde, kan ik slechts dáár voelen als er een arm is.