dinsdag 29 december 2009

Artseneed is heiliger dan alle goden

Waarom houden huisartsen nog gewoon spreekuur? Waarom kan niet alles per telefoon of internet?
Het eerste waar we bij deze vraag aan denken is uiteraard het feit dat een huisarts om een goed oordeel te kunnen vellen, de tekenen van een kwaal zal moeten zien. Zij zal wat eenvoudige tests moeten uitvoeren, het lichaam van de patiënt moeten onderzoeken. Ze zal al haar zintuigen gebruiken om zich zo goed mogelijk te informeren over de toestand van de patiënt en zijn ziekte. Het hoort bij de eed die ze heeft afgelegd, en waarin ze heeft beloofd haar geneeskunst naar maximaal vermogen uit te oefenen.
Een verwant aspect dat bij bezoekjes aan, of visites van, een arts een rol speelt is communicatie. Want hoewel woorden een onmisbaar onderdeel vormen van communicatie, is het voor het toekennen van de juiste betekenis aan woorden noodzakelijk om iemands gezicht en lichaam te zien. Dat is in ieder geval de onbetwiste conclusie van filosofisch, neurologisch en psychologisch onderzoek uit de afgelopen twintig jaar. De interpretatie van een telefoongesprek is vele malen complexer dan de interpretatie van een gesprek in de spreekkamer. Een telefoongesprek interpreteren lukt eigenlijk alleen goed als er al een lange relatie tussen de mensen aan weerszijden van de lijn bestaat.
Dus uit hun eed volgt ook dat artsen, ten einde tot een correcte diagnose te komen, patiënten moeten bezoeken of bij zich moeten roepen. Dat is geen facultatieve mogelijkheid, maar een heilige plicht.
Daar staat uiteraard tegenover dat van patiënten een vergelijkbare inspanning mag worden verwacht. Bij het recht op een arts, hoort een plicht tot het optimaal informeren. Hoe kan een huisarts weten wat ik mankeer als ik informatie achterhoud? Of, wat hetzelfde is, hoe kan een huisarts zich informeren als ik weiger maximaal te communiceren?

Een arts die op een artsenpost werkt waar zij niet met alle patiënten een langdurige relatie heeft, waar de interpretatie van de woorden van een patiënt dus niet kan rusten op vele eerdere ervaringen, is verplicht communicatie te optimaliseren. Daar hoort bij dat mensen die om hulp komen vragen zich blootgeven. Het afdoen van een boerka is dan hun complementaire plicht. Dat mag een arts dus eisen, met een beroep op een eed die juist is bedoeld om alle geloven terzijde te leggen en het leven en welzijn van mensen voorop te stellen. Geloof wordt opgeschort als een arts aan het werk gaat. Geneeskunst staat ten dienste van de medemens en niet ten dienste van een god.
De arts die een boerkadragende moeder weigerde te woord te staan over haar zieke zoontje, maar die vader en zoontje wel wilde spreken, deed wat hij verplicht was te doen. Slechts aan het gezicht van een moeder is af te lezen wat haar woorden betekenen. De moeder kent haar communicatieplicht kennelijk niet en stapt naar het medisch tuchtcollege: “Ik kan gewoon niet geloven dat iemand mij weigert om mijn uiterlijke verschijning.” Maar het gaat in dit geval niet om uiterlijke verschijning. Integendeel, het gaat om de weigering uiterlijk te verschijnen.
Anders had de inbreng van moeder toch net zo goed telefonisch afgehandeld kunnen worden?

donderdag 24 december 2009

Apen & Wolven
















KERST 2009

Het boek is van Mark Rowlands: The Philosopher and the Wolf: Lessons from the Wild on Love, Death and Happiness. Het thema is zowel eenvoudig als complex. Eenvoudig omdat iedereen het onderscheid tussen een berekenend apenbrein en een innig met de wereld verbonden wolvenbrein kan begrijpen. Complex omdat de schoonheid en waarde van een wolvenbrein niet berekenend mag worden beschreven.
Vanuit een cognitief perspectief zijn we simpele wezens. We zoeken genot en vermijden pijn. De stoïcijnen, Epicureërs, hedendaagse hedonisten, en zelfs de boodschappers van het Hiernamaals verkondigen eensgezind de boodschap van het genot van de afwezigheid van pijn, nu of als het aardse leed is geleden. En natuurlijk hebben ze gelijk. Wie wil er nu geen leven zonder pijn of ongeluk? Wie wil er nu lijden? Wie wil er nu niet een fijn gezelschap, een fijn salaris, een fijn boek, fijn genieten van goed eten en een glas wijn, fijn vrij zijn van angst en woede? Moet mindfulness niet tot Happinez leiden? Wie geen pijn lijdt loopt toch niets waardevols mis in haar leven?
Utilisme is de ethische theorie die de inhoud van deze opvatting verwoordt. Handel zodanig dat de hoeveelheid genot in de wereld toeneemt. Is er een beter handelingsvoorschrift te bedenken? Ook het egoïsme, de basis voor het kapitalisme, is op deze leest geschoeid. Handel zodanig dat uw genot (of uw vermogen) toeneemt. Of het zombie-egoïsme: handel zo dat u na uw dood zult worden beloond. Volgens sommige evolutionisten is het zelfs de reden waarom we anderhalve kilo hersenen achter onze ogen hebben. Handel zodanig dat u al genietend de meeste achterkleinkinderen krijgt. Daarom verschaffen de zintuigen informatie op basis waarvan onze hersenen het meest gunstige handelingsalternatief berekenen. Als iedereen dat consequent doet, en zo nu en dan rekening houdt met een ander, zullen we allemaal gelukkig worden. Nu of anders na onze dood.
Maar hoe aanlokkelijk dit perspectief ook klinkt, hoe het ook moge kloppen voor de wereld, het kan niet de waarheid zijn over ons leven, zo schrijft Rowlands. Op onze beste momenten zijn we geen cognitieve, naar veiligheid of genot hunkerende apen. Op onze beste momenten rekenen we niet. Onze beste momenten zijn de momenten waarop we ons niet kunnen verzetten tegen een verschrikkelijk lot, de momenten waarop we lijden, de momenten waarop alle berekeningen terzijde worden geschoven omdat er geen hoop meer is.
We zijn op ons best als de vijfennegentig pond zware pitbull van het leven ons bij de strot heeft en tegen de grond drukt. En we zijn slechts puppies van drie maanden, zo gemakkelijk te verscheuren. We gaan pijn lijden, en we weten ‘t, en er is geen hoop. Maar we janken of jammeren niet. We vechten niet eens. In plaats daarvan stijgt uit de diepte van onze ziel een grommen op, een kalm en sonoor grommen dat onze kwetsbare leeftijd en existentiële breekbaarheid logenstraft. Dat grommen zegt: “F**k you!”
Kerst is het feest van de hoop, van de wederkeer van het licht. Althans, zo is mij in een niet geseculariseerde versie op zondagschool geleerd. Hoop voor mijn kinderen en dierbaren op een gelukkig leven, vol genotsmomenten en met een minimum aan pijn. Daarom vind ik Kerst een mooi feest. En daarom vind ik Serious Request het mooiste radioprogramma aller tijden. (Dit jaar staat het Glazen Huis zelfs bij mij om de hoek.)
Maar soms is er geen hoop meer. Soms moet je pijnlijk afscheid nemen van dat wat je dierbaar is, dat wat je ziel raakt, dat wat je ziel maakt. Soms houd je een hand vast waarvan je weet dat die nooit meer in de jouwe zal knijpen. Op die momenten weet dat het laatste uur heeft geslagen, dat je geen flintertje hoop meer zult krijgen. Op die momenten kun je slechts tegen de hemel huilen: “G*dv*r…!”
Hoop is de tweedehands autoverkoper van het menselijk bestaan: zo vriendelijk, zo geloofwaardig. Maar je mag er niet op bouwen. Het belangrijkste in je leven is wat er van je overblijft als je hoop op is. De tijd neemt ons uiteindelijk alles af. Alles wat we hebben vergaard, door talent, ijver en geluk, zal ons worden ontnomen. De tijd ontneemt ons onze kracht, onze verlangens, onze doelen, onze plannen, onze toekomst, ons geluk en zelfs onze hoop. Alles wat we kunnen hebben, alles wat we kunnen bezitten, de tijd zal het ons ontnemen. Maar wat de tijd ons nooit kan ontnemen is wie we waren op onze beste momenten.
Vanavond om acht uur ga ik de dj’s toejuichen als ze het Glazen Huis verlaten. Er is goede hoop dat we malaria ooit uitbannen als dodelijke ziekte. Er is goede hoop dat we een opwarmende aarde overleven. Er is goede hoop dat de armsten ooit zullen mee-eten van onze rijkdom. En het is Kerst, een tijd om stevig te omarmen wat je dierbaar is.


Nawoord
- De wolf op de foto naast Monkie van is Brennie. Henny Spoelder bracht Brennie mee. Waarschijnlijk omdat zij aanvoelde dat de aap moest worden aangevuld met een wolf aan zijn rechterzijde. Dank daarvoor.
- De citaten komen, zoals u al vermoedde, uit het boek van Rowlands. De Nederlandse vertaling van dit boek is zeer slecht. Woorden en nuances zijn niet vertaald, en een enkele keer staat in het Engelse origineel het tegengestelde van de vertaling. Bovenstaande citaten zijn daarom door mij hertaald. Leg dus bij voorkeur niet de Nederlandse vertaling van dit boek onder de kerstboom:

De filosoof en de wolf

Lees liever het origineel:

The Philosopher And The Wolf

zondag 20 december 2009

Homoseksualiteit natuurlijk


Waarom zou je het überhaupt met iemand van het andere geslacht doen?
Deze vraag klinkt creationisten vreemd in de oren, maar voor doorgewinterde evolutionisten is het een raadsel dat een weekend omsloten door sneeuw fijn kan opluisteren. In het scheppingsverhaal werden man en vrouw door God geschapen, waarbij impliciet wordt aangenomen dat ze strikt heteroseksueel werden geschapen. Creationisten hebben derhalve weinig om over na te denken. Maar voor ons evolutionisten is het leven aangenamer. Bij iedere eigenschap, geestelijk of fysiek, mogen wij ons brein loslaten op de vraag waarom die eigenschap er is. Dat geldt dus ook voor eigenschappen die we ‘normaal’ vinden. Kortom, heteroseksualiteit vraagt om een verklaring.
Zelfs Bas Haring heeft het er in zijn boekje Kaas en de evolutietheorie moeilijk mee. Althans, hij gaat er vanuit dat heteroseksualiteit zo voor de handliggend is dat het geen verklaring behoeft. Vervolgens gaat hij daarna omstandig aantonen dat homoseksualiteit niet onnatuurlijk is. Maar is heteroseksualiteit wel zo voor de handliggend? Natuurlijk moeten we ons voortplanten. Dus eens zullen vrouwen het zaad van mannen moeten ontvangen. Maar, daaruit volgt geenszins dat exclusieve heteroseksualiteit een goede evolutionaire strategie is.


Een van de meest gemaakte creationistische denkfouten is de vooronderstelling dat eigenschappen dan wel helemaal aan-, dan wel helemaal afwezig zijn. Dat geldt wellicht inderdaad voor het prototypische voorbeeld uit de biologieles, bruine en blauwe ogen, maar voor andere eigenschappen geldt het bijna nooit. Zo ook niet voor homo- en heteroseksualiteit. Darwin, zo weten wij evolutionisten, legde de nadruk op variatie, in plaats van op verschil. De bekken van vinken variëren, juist ook binnen een soort. Pauwenstaarten variëren. De spiermassa van gorilla-silverbacks varieert.


Seksuele voorkeur varieert, juist binnen de mensensoort. Mensen zijn niet óf homo, óf hetero, of wat dan ook. Seksuele voorkeuren variëren. Die variatie maakt evolutie mogelijk. Daarom zijn de seksuele gedragingen van chimpansees, bonobo’s en mensen zo verschillend, tussen de soorten én binnen de soort. Daarom vraagt overdreven heteroseksualiteit om een verklaring.
Laat ik een alternatief geven. Waarom leven vrouwen niet samen in groepen zonder mannen? Op die wijze kunnen ze elkaar ondersteunen en helpen bij het grootbrengen van hun kinderen, zodat deze een grotere kans hebben de gevaarlijke kindertijd te overleven. Daarnaast hebben de vrouwen zo geen last van de soms hoog oplopende agressie van mannen. De sociale banden tussen de vrouwen worden verstevigd door wederzijds vlooien en seks. Eens in de drie tot vijf jaar staat een vrouw een man toe haar te benaderen en bevruchten.
In dit scenario zouden mannen die te hard verlangen naar seks met een vrouw snel uitsterven. Eens in de zoveel tijd gericht energie investeren is meer dan genoeg. De mannen vormen ter bescherming eigen groepen, waarin ze tijdverdrijvende hobby’s zoals jagen, voetbal en filosofie kunnen praktiseren. Uiteraard verstevigen ook zij de sociale banden door vlooien en seks. (Iedereen die de Griekse filosofen kent zal dit scenario herkennen.)
Anders gezegd, homoseksualiteit is zo’n goed mechanisme om sociale banden te versterken en bestendigen dat de prangende vraag is waarom het in onze maatschappij zo nadrukkelijk afwezig is. (Zie bijvoorbeeld The Effiminate Sheep voor een uitwerking van deze gedachte.)


Een bijkomende overweging is de volgende. Stel dat mannen een natuurlijke hit-and-run neiging hebben: ze bevruchten een vrouw om zich vervolgens niet, of zo min mogelijk, met het grootbrengen van de kinderen te bemoeien. Ze moeten immers op jacht naar andere vrouwen. Als dat zo is, dan moeten vrouwen toch de voorkeur geven aan homoseksuele, zorgende mannen? Bij mannen die niet of nauwelijks in andere vrouwen zijn geïnteresseerd, en een zorgdrang voelen voor kinderen, is de kans immers veel kleiner dat ze het nest verlaten. En als vrouwen eenmaal een voorkeur hebben voor overwegend homoseksuele mannen dan slaat seksuele selectie toe, net zoals bij pauwenstaarten, en ontstaan er binnen een paar duizend jaar mannen die pronken met hun homoseksualiteit.* Gay pride.


Waarom zou Moeder Natuur een sterk motiverend mechanisme als seksualiteit alleen gebruiken voor bevruchting? Waarom is het niet talloze keren opnieuw gebruikt, zoals bij bonobo’s? Als seksualiteit sociale banden bestendigt en verstevigt, en als vrouwen logischerwijs een voorkeur hebben voor mannen die van zorgen houden en niet de neiging hebben het nest te verlaten, wat is er dan ooit gebeurd waardoor mensen zo’n sterke voorkeur menen te hebben voor heteroseksualiteit? Hebben ze dat wel? Waren de Grieken wel zulke rare jongens? Is de hele nadruk die creationisme, christendom en zelfs Bas Haring leggen op heteroseksualiteit wel zo natuurlijk?

zaterdag 19 december 2009

Langzaam denken

Over opiniemakers en intellectuelen

De toestand van onze samenleving kan niet beter worden gekarakteriseerd dan door het hemelsbrede verschil tussen opiniemakers en intellectuelen. Wat ooit een intellectueel vruchtbaar klimaat was, wordt nu geteisterd door de buien van opiniemakers. Of, om de klimatologische metafoor naar het regenwoud uit te breiden, de intellectuele longen van de Nederland worden in hoog tempo gekapt door mensen die slechts zijn geïnteresseerd in een snelle winst.
Ik ben fan van televisie. Ik omarm nieuwe media en technologie. Ik houd van de mogelijkheden om informatie razendsnel en met de hele wereld te delen. Ik geniet van de snelheid van computergames. Vol verwachting kijk ik uit naar de volgende resultaten van alle wonderen der techniek, van de Hubble telescoop via fMRI scans tot de Large Hadron Collider. Kortom, ik denk dat onze cultuur in deze tijd onovertroffen mogelijkheden biedt tot het vergaren van kennis en het beschouwend genieten van de wereld. Maar waarom gebeurt dat laatste dan niet? Hoe komt het dat de wereld nog steeds wordt geteisterd door een stortvloed van onzin? En, een nog prangendere vraag, hoe komt het dat zoveel mensen die onzin voor zoete koek aannemen?
Laat ik het antwoord direct geven, voordat de meeste lezers afhaken. Het komt doordat er een sterke voorkeur is voor snelle denkbeelden. Denkbeelden die gemakkelijk bekken, lekker klinken, en eenvoudig aansluiten bij wat er toch al werd gedacht, verdringen alles wat tijd nodig heeft om te bezinken. Een intellectueel oordeel vergt tijd. In eerste instantie moeten de directe emoties en rationaliserende intuïties worden onderdrukt en uitgesteld. Daarna moet alles eens rustig tegen het licht worden gehouden, en moet aanvullende informatie worden gezocht, gelezen en gegeven. Vervolgens probeer je concurrerende standpunten te onderbouwen totdat ze verdedigbaar voelen en emoties verschuiven. Pas dan neem je de stap naar een eigen, degelijk onderbouwd standpunt. En tot die tijd schort je je oordeel op.
Dit is een pleidooi voor langzaam denken. Dit is een pleidooi voor het antwoord “Ik weet nog niet precies wat ik hiervan moet denken…” als je wordt gevraagd om je mening. Dit is een pleidooi voor het lezen van dikke boeken, het bekijken van lange documentaires, en de wil om standpunten te doorgronden die je tot dusver niet had begrepen. Geef snelle oordelen de mogelijkheid om te worden beteugeld door denkbeelden die aanvankelijk onbevattelijk leken.
Drie voorbeelden van de terreur van opiniemakers:
- Nederland werd niet geteisterd door de Mexicaanse griep. Nederland werd geteisterd door een tsunami van irrationaliteit rond de Mexicaanse griep. In de Europese Unie kan een normale seizoensgriep tot wel 200.000 slachtoffers eisen. Een gemiddelde winterse griepepidemie Nederland doodt 250 tot 2.000 personen. Dus waarom waren we zo bang voor de Mexicaanse griep? Waarom zijn we zo bang voor inentingen?
De verklaring is te eenvoudig. Als Ab Osterhaus in veelbekeken televisieprogramma’s verkondigt dat er een potentieel dodelijk virus aankomt, dan reageert ons brein in eerste instantie op het woord “dodelijk” dat met een gezaghebbend gezicht wordt uitgesproken. Er ontstaat een angstreactie die ons intellect overspoelt. Alle reden dus om juist niet te oordelen. Maar een angstreactie maakt tegelijkertijd dat we geneigd zijn snel te oordelen en handelen. Dus Osterhaus en consorten hebben ons in de tang.
- Naast de griep zijn we ook overspoeld door een financiële crisis. Volgens precies hetzelfde mechanisme. De angst sloeg handelaren om het hart toen ze hun beleggingen ongedekt in rook zagen opgaan, en verspreidde zich vanaf de beursvloer via de media naar de angstkwabben van breinen over de hele wereld. De financiële crisis was een gevolg van angst, en niet omgekeerd. Er kwam geen golf van armoede aan. We veroorzaakten een lichte rimpeling in onze welvaartsstaat door overmand door angst te snel en daardoor verkeerd te oordelen.
- Een derde voorbeeld is het zogenaamde ietsisme. Ietsisme ontstaat door de angst dat na de dood van God het leven zinloos wordt. Angststress overspoelt ons brein zodra de leegte van de hemel op ons neerdaalt. De vaderlijke bescherming valt weg, en de verlatingsangst maakt zich van ons meester. Er moet toch wel iets zijn, anders… ? Kluun is de verpersoonlijking van deze angst. Hij is niet alleen bang voor een lege hemel, maar ook voor atheïsten die verkondigen dat de hemel leeg is. Het boekje God is gek, met als ondertitel De dictatuur van het atheïsme, wordt zo een klassiek geval van de boodschapper doden omdat de boodschap je niet bevalt. Als een waanzinnige plakt Kluun citaten aan elkaar, om maar te laten zien dat hij in ieder geval niet gek is, en dat er toch heel veel mensen zijn die in iets geloven. Maar waarom die panische graai reactie, als een gestreste chimpansee die steun zoekt bij zoveel mogelijk groepsgenoten? Waarom geen doorlopend betoog om te betogen dat…? Ja, om wat te betogen, eigenlijk? Dat honderd keer een hoop op iets het atheïsme weerlegt?
Het grootste verschil tussen opiniemakers en intellectuelen is een verschil in angst, en daarmee een verschil in snelheid. Intellectuelen reageren slechts snel als het onderwerp hen geen angst meer inboezemt. Buiten de gebieden waarin ze zich hebben verdiept, reageren ze traag en terughoudend. Opiniemakers daarentegen houden van een snelle reactie. Wat nu gebeurt, moet binnen een uur met een quote op televisie. Al voor die tijd twittert, smest, blogt en belt iedereen er over, angsthaas Albert Verlinde voorop.
Dit is een pleidooi voor het langzame denken, slow thought, met name in het publieke domein. Kunt u uw eigen standpunt en dat van uw tegenstander onderbouwen (dat is meer dan onderstrepen) met een mooi vertoog van anderhalf A4tje? Ja, dan hebt u recht van spreken. Zo nee, dan geldt het aloude filosofisch adagium dat het beter is te zwijgen als men ergens niet over kan spreken.


God is gek actieboekje
God is gek actieboekje
Kluun

zaterdag 12 december 2009

De plicht om te beledigen


Ja, het was hard nodig wat Theo Maassen deed. En, nee, hij had het niet chiquer of subtieler moeten doen. Maassen deed waar hij goed in is, op de manier waar hij in uitblinkt. Hij leverde messcherpe kritiek op Playboy, Paay, plastische chirurgie én de VARA. Hij deed dat door de regels van het fatsoen te tarten, en waar nodig te overtreden. Het leverde een van de meest diepzinnige televisiemomenten op van het afgelopen jaar. Jammer genoeg dachten publiek en commentatoren er geheel anders over. Het publiek trachtte Paay de hemel in te klappen. Paul de Leeuw twitterde respect voor Paay. En de meeste commentatoren zagen hun kans schoon om Maassen een draai om de oren te geven. Publiek, Paul en commentatoren zaten er dus naast. Femke Halsema twitterde dat ze geen standpunt in wilde nemen. Ze zat er ook naast, want dat had ze wel moeten doen. Ze had moeten twitteren dat Maassen linkse opvattingen over fatsoen, schoonheid, het korset en sluikreclame op weergaloze wijze voor het voetlicht had gebracht.


Maassen begon vrij voorzichtig. Hij noemde Paay een “zielige aandachtsjunk” omdat ze bij Jenssen over haar ex-man, Adam Curry, had gezegd dat hij heimelijk een voorkeur had voor “chicks with dicks” (dat zijn fors geschapen mannen die als een beeldschone vrouw ogen). “Zoiets zeg je toch niet,” zei Maassen. En hij had gelijk. Waar haal je het onfatsoen vandaan om zoiets op TV zeggen, terwijl je een dochter van 19 hebt waarvan Adam de vader blijft? Natuurlijk, je mág het wel zeggen. Maar toch, ietsje intelligenter en een beetje beschaafder, en je laat dergelijk geblaat achterwege. Zielige aandachtsjunk is nog zacht uitgedrukt. “Ik heb graag dat mensen over me praten,” verzuchtte Paay.


Dokter Schoemacher vertelde deze week aan het weekblad Story over Paays afkeer van onvolkomenheden: "Naast een borstvergroting- en verkleining, MACS lift (milde facelift), botox-behandelingen, bovenooglidcorrectie, lipopvulling en opvulling van de lijntjes rondom de mond kreeg zij ook witte kronen over de tanden, een kincorrectie ('die was iets te puntig') én een liposuctie van billen en bovenbenen."
Boeddhistische geschriften brengen de afkeer van onvolkomenheden in verband met het onvermogen te accepteren dat het leven nu eenmaal frustrerend is.* Maassen zei: “Iedereen wordt ouder, iedereen wordt lelijker en je verlept allemaal een beetje. En de kunst van het ouder worden is toch vooral dat je dat op een of andere manier accepteert en dat je wijzer wordt. Dat je een wijzer iemand wordt en dat je veel meer energie en tijd steekt in je binnenwereld in je gedachtewereld, dan in je buitenkant.” Had Maassen het eleganter kunnen verwoorden?
Als emancipatie begint bij het afwerpen van het korset, dan moet in de 21ste eeuw het verzet tegen plastische chirurgie centraal staan. Met deze laatste zin vat ik samen wat Sunny Bergman laat zien in haar documentaire Beperkt Houdbaar, en wat wordt verwoord in het manifest Sex moet weer haute couture worden:
“Benen zonder cellulitis, zonder zichtbare adertjes, pronte borsten, ronde maar toch strakke billen, zwoele lippen en een Playboypoes: vrouwen die er zo uitzien representeren niet de werkelijkheid en dus moeten we er niet massaal op willen lijken. Het is een schoonheidsideaal waaraan de gemiddelde vrouw simpelweg niet voldoet en het is een ongelukkig makende illusie. Helaas voelen veel meisjes, maar ook veel volwassen vrouwen, de druk om hun echte lichaam aan te passen aan onechte, gephotoshopte beelden. Wereldwijd durft maar twee procent van de vrouwen zichzelf mooi te noemen, blijkt uit onderzoek. Een bedroevend laag cijfer dat bewijst dat dit een existentieel probleem is voor vrouwen.”
Maassen tegen Paay: “Ik vind het zo’n slecht voorbeeld. Nu zijn er weer vrouwen van zestig die denken dat ze ook allemaal operaties moeten laten doen.”
Paay: “Wie zegt dat ik operaties heb gehad?”
Haar eigenste plastieker, Schoemacher, zegt dat, zoals u kon lezen.
Van Nieuwkerk tegen Paay: “Theo zegt iets wat natuurlijk ook veel mensen denken.”
Paay: “Nee, ik heb dit nog niet gehoord. ’t Is de eerste keer.”
Maassen: “Ja, omdat je met niemand praat.”
En omdat ze niet leest, geen documentaires kijkt, niemand verzoekt haar kritisch tegen het licht te houden, en maar één ding wil, bewonderende blikken. Zei Maassen al niet “zielige aandachtsjunk”?


Wellicht mogen we van de Playboy geen kritische houding verwachten, en van Paay al helemaal niet. Maar dan blijft nog de vraag waarom nota bene de VARA de Playboy alle ruimte geeft om prime time reclame te maken voor een verbouwde en gephotoshopte Paay. Als dit al mag van de reclamecodecommissie, is er dan bij deze publieke omroep niemand die zegt: “Het maakt niet uit hoeveel ze ons betalen, maar dit past niet bij de maatschappelijke rol die we altijd hebben verkozen”? Wat ik van Maassen in De Wereld Draait Door nog het meest bewonderde was zijn niet aflatende onwil om als reclamezuil te worden gebruikt. Keer op keer vroegen Van Nieuwkerk en Paay hem om positieve reacties op de foto’s. Maar Maassen weigerde mee te werken. Na tien minuten duw en trekwerk ten einde Maassen in het gareel te krijgen zei Van Nieuwkerk:
“Theo, de vraag van Patricia…”
Paay: “En wat vind je ervan? Kan ‘t?”
Maassen: “Een vriend van mij is necrofiel, en … eh … ik denk dat die het wel zal kunnen waarderen.”
Beledigend? Excuses? Kom nou! Dit was een terechte en halsstarrige weigering om misbruikt te worden voor reclame voor een fout doel.

Maassen is de meest filosofische cabaretier van het moment, maatschappelijk zeer betrokken, wars van conventies, die het jammer vindt dat Nelleke Noordervliet minder goed verkoopt dan de Playboy. Natuurlijk had Femke Halsema hier een mening over moeten hebben, net zoals iedere weldenkende Nederlander.


* Zie:

De architectuur van het geluk

zondag 25 oktober 2009

Drie experimenten voor Victor Lamme (als hij durft)


Wat bewustzijn betreft ben ik een externalist. Dat wil zeggen, ik ben van mening dat de fysische processen waarop bewustzijn berust zich deels buiten het hoofd (of de hersenen, kies maar) bevinden. Hersenweefsel is beslist een noodzakelijke, maar tegelijkertijd geen voldoende voorwaarde voor bewustzijn. Met andere woorden, een organisme moet tenminste een centraal zenuwstelsel gekoppeld aan zintuigen bezitten om de wereld bewust te ervaren, maar dat is op zichzelf niet voldoende voor bewustzijn. Volgens externalisten zoals ik moet dit centrale zenuwstelsel zijn geplaatst in een lichaam dat op zijn beurt geplaatst is in een omgeving. Een brein in een vat, hoe intelligent aangesloten op een computer ook, zal nooit een bewustzijn krijgen.

Professor neurologie Victor Lamme zal het hartgrondig met mij oneens zijn. In zijn essay Towards a true neural stance on consciousness neemt hij een ongecompliceerde internalistische positie in: Bewustzijn is het gevolg van een neuronaal proces (en niets meer dan dat). Lamme ziet geen enkel alternatief voor zijn uitgangspunt:

Only by moving our notion of mind towards that of brain can progress be made.

Zelfs alternatieven voor zijn standpunt acht Lamme slechts mogelijk indien het neurale alternatieven zijn:

I do not claim that the neural definition of consciousness that I propose is ultimately correct. It is the approach that I advocate. Alternative neural definitions might be proposed.

Nu zou ik natuurlijk kunnen zeggen dat Lamme met zijn peperdure hersenscanapparatuur nogal bevooroordeeld aankijkt tegen de waarschijnlijk geheimzinnigste vraag uit de wetenschap. (Mijn filosofieprofessor noemde het altijd al de “ten million dollar question,” alhoewel ik mij afvraag of hij daarmee doelde op de noodzakelijke kosten ten einde een antwoord te formuleren.) Maar dat ga ik niet zeggen. Lamme is volkomen terecht internationaal gerenommeerd. Ik niet eens nationaal. Waarmee ik maar wil zeggen dat ik blind op Lamme afga voor zover het neurale mechanismen en processen betreft. Als ik met hem van mening verschil, dan gaat het over vragen met betrekking tot de interpretatie van neurale mechanismen en processen. Dus als hij zegt dat “recurrent processing (RP) is necessary for conscious experience is a view that is now being increasingly embraced,” en dat “RP is the key neural ingredient of consciousness” dan neem ik van hem aan dat RP een belangrijk neuronaal proces is dat wellicht met bewustzijn heeft te maken. Maar ik zou niet zo snel durven spreken van the key neural ingredient of consciousness.
Er is sprake van recurrent processing als diverse hersengebieden elkaar tegelijkertijd op een enigszins grote schaal onmiddellijk of via een omweg wederzijds activeren. Ik neem aan dat er een scherpere definitie is, maar die doet voor mijn betoog verder niet ter zake. Mijn punt is dat Lamme, door zich exclusief op de hersenen te richten, wel moet komen met een dergelijke opvatting. Er bestaat namelijk al langer consensus, onder filosofen, neurologen en neuropsychologen, over het feit dat bewustzijn niet gelokaliseerd is. Er is niet één bepaald hersengebied dat ten grondslag ligt aan bewustzijn. Dus als we bewustzijn in de hersenen willen aanwijzen dan zullen we ons moeten richten op processen, en niet op een gebied of een verzameling gebieden. Van daar is het een kleine stap naar de gedachte dat bewustzijn een veld van activiteit is waarbij diverse hersengebieden elkaar onderling activeren.
Maar stel nu dat we vanuit de tegenovergestelde richting vertrekken. Stel dat we vanuit het externalisme vertrekken, vanuit het idee dat het lichaam betrokken moet zijn bij bewustzijn. De prototypische bewuste ervaring voor externalisten is het orgasme. Dit geldt zeker voor externalisten die uit Groningen komen, want daar is met behulp van scans aangetoond dat een orgasme gepaard gaat met een afname van activiteit in de prefrontale hersenen. Fans van wurgseks wisten het al: minder zuurstof in de hersenen leidt tot een heftiger orgasme. Hoe kan dit? Hoe kan dit als Lamme gelijk heeft en verhoogde hersenactiviteit in de vorm van recurrent processing de grondslag vormt voor bewustzijn? Dat ik mijn orgasmen intensief bewust beleef is voor mij een intuïtief uitgangspunt waar nauwelijks aan valt te tornen.
Lamme:

We should be prepared, however, to abandon our traditional ideas about what consciousness is, and let the neuroscience argument have its way. Otherwise, it is useless to do any neuroscience on the topic at all.

Het Groningse onderzoek naar orgasmen laat zien dat een verhevigde ervaring niet gepaard hoeft te gaan met een verhevigde hersenactiviteit. Dat is tegen de traditionele ideeën in. En een prachtig voorbeeld, lijkt mij, van hoe de argumenten van neurowetenschap nuttig kunnen worden.
De vraag is nu hoe we dit kunnen gebruiken om Lammes ideeën te testen. Als externalist zou ik zeggen dat bij een orgasme lichamelijke en hormonale processen de heftige bewuste ervaring maken, en niet de neuronale. Lamme zal volhouden dat de lichamelijke signalen de neuronen moeten bereiken voordat we ze überhaupt bewust kunnen worden. Toch biedt het onderzoek naar orgasmen een aanknopingspunt voor een stevig wetenschappelijk principe: riskante hypothesen (en hypothesen rond bewustzijn zijn vooralsnog per definitie riskante hypothesen) worden sterker door ze op de proef te stellen, niet door ze als uitgangspunt te nemen. Lamme redeneert mijns inziens te snel de andere kant op:

If recurrent interactions of sufficient strength are demonstrated, it can be argued that the ‘inattentional’, ‘preconscious’ or ‘not reported’ still have the key neural signatures of what would otherwise be called conscious processing.

Ja, als we een onwankelbaar vertrouwen hebben in ‘recurrent interactions’ als basis voor bewustzijn, dan kunnen we inderdaad zeggen dat mensen er naast zitten als ze claimen zich ergens niet van bewust te zijn terwijl hun hersenen wel duidelijk recurrent processing te zien geven. Vooralsnog is het echter nog lang niet zover. En dus is een actief streven naar weerlegging verplicht. Ik stel daarom drie experimenten voor:

(1) Meet de RP hersenactiviteit tijdens orgasmen. Mijn voorspelling: hoe heviger het orgasme, hoe minder RP hersenactiviteit. (Deze proef zou het mooist zijn met personen die bedreven zijn in wurgseks. Het zou ook licht kunnen werpen op de mechanismen die mensen doen flauwvallen tijdens hun orgasme.)
(2) Leg mensen onder een scan terwijl ze pijnprikkels krijgen toegediend. Mijn voorspelling: Hoe heviger de pijn en de bewuste ervaring van pijn, hoe minder RP hersenactiviteit. Ik denk dat hier ook weer “de wet van het orgasme” zal gelden. Hevige pijn maakt RP hersenactiviteit eerder onmogelijk dan dat het dit zal stimuleren. In mijn geval legt de boor van de tandarts iedere andere activiteit plat, in combinatie met een sterk verhoogd bewustzijn.
(3) Laat goed getrainde topsprinters zich onder de scan concentreren op hun 100 meter. Ze krijgen een startschot te horen, moeten in gedachten de race lopen en op een knop drukken als ze in gedachten over de finish gaan. Mijn voorspelling: Hoe dichter hun geklokte tijd ligt bij de tijd die ze in het echt lopen, hoe bewuster de ervaring, hoe minder RP activiteit. De achtergrond van deze voorspelling is complexer dan bij de vorige twee experimenten. Goede hardlopers weten hun bewustzijn letterlijk te verleggen naar hun benen. Veel van de voor het lopen vereiste kennis zit bij getrainde lopers in de benen en niet in het hoofd. Ik hoop dus dat het de lopers in deze proefopstelling lukt deze kennis aan te spreken, en zo los te komen van interfererende RP’s in hun hersenen. Vandaar mijn criterium van de eindtijd. (Wellicht zijn hier overigens intelligentere proefopstellingen mogelijk.)

Als ik gelijk heb zal uit dit neurologisch onderzoek blijken dat only by moving our notion of mind away from the brain towards the body (and eventually the environment) can progress be made. Als ik in alle gevallen ongelijk heb dan zijn Lammes intuïties op een risicovolle manier bevestigd; de eerste Popperiaanse stap naar een volwassen theorie.
Vol verwachting kijk ik uit naar de resultaten.

vrijdag 23 oktober 2009

Identiteit v2.3

Patrick Neumann blijft in een identiteitscrisis zitten (lees: Indotiteit – Identiteitscrisis (deel 2)). Waarom voelt hij zichzelf geen Indo? Ik voel mij zeer met Neumann verbonden. Niet omdat we beide Indo’s zijn, dat beschouw ik als een historisch toeval. Nee, ik voel mij met hem verbonden omdat we beide een achternaam hebben waarin de letter ‘n’ overvloedig en niet geheel volgens de spellingsregels voorkomt. Wij behoren tot de selecte groep Nederlanders waarvan de achternaam Duitse wortels verraadt. Waarom voelt Neumann dit niet als een identiteitscrisis? Waarom ervaart hij het meer belastend om Indo te zijn?
De Belgische hoogleraar Paul Verhaeghe wijdt in zijn boek Het einde van de psychotherapie een hoofdstuk aan identiteit (Identiteit in tijden van eenzaamheid) dat mij uit mijn filosofisch hart is gegrepen. Verhaeghe behandelt daarin twee vragen rond identiteit. Ten eerste wat is identiteit? En ten tweede wat is het nut van een identiteit?
Voor ik verder ga zal ik drie termen uit elkaar halen die bij een discussie over identiteit van belang zijn, en nogal eens worden verward. Met de term ‘mens’ duid ik een exemplaar aan van de menselijke soort. Een baby is een mens, ik ben een mens, en Maxima is ook een mens. Met de term ‘persoon’ duid ik een mens aan die in staat is tot het nemen van zelfstandige beslissingen. Een baby is geen persoon, net zo min als een mens in coma. Maxima en ik zijn wel personen. Een individu is een persoon bekeken vanuit haar of zijn unieke eigenschappen, of unieke combinatie van eigenschappen. Wat Maxima tot een ander individu maakt dan ik, is, onder heel veel andere, het feit dat zij tot de koude kant van Beatrix behoort en ik niet.
Wat is nu de relatie tussen identiteit en individu? Door allerlei ideehistorische kronkels, waar ik nu niet op in zal gaan, worden deze termen vaak aan elkaar gelijk gesteld. Maar Verhaeghe wijst er op dat:

Identiteit etymologisch gesproken verwijst naar het geruststellende gevoel deel uit te maken van een groep waaraan men min of meer identiek is – het Latijnse identitas betekent ‘gelijkheid’ (pagina 13).

Onze identiteit maakt ons dus niet tot een uniek individu. Onze identiteit komt tot stand doordat we ons aansluiten bij een bepaalde groep, en min of meer identiek worden aan de leden van die groep. Je identiteit ontwikkelen betekent dus je qua uiterlijk en gedrag onderwerpen en aanpassen aan de mores van een groep. Deze onderwerping is vooral van moreel belang. Verhaeghe:

Bekleding, in de letterlijke en figuurlijke betekenis, is bepalend voor onze identiteit. Culturele codes en conventies beslissen hoe die bekleding en dus die identiteit er uit moet zien. (pagina 26)
Behoren tot stabiele groepen is ontzettend belangrijk. Wanneer dit ondergraven wordt, komen identiteitsbeleving, driftregulering en zinverlening op een hellend vlak terecht. (pagina 19)

Lid zijn van een stabiele groep zorgt ervoor dat we weten wie we zijn, wat we te doen hebben, en hoe we ons leven kunnen inrichten. Identiteit is daarmee een ethische notie geworden.
Met dit in ons achterhoofd kunnen we een eerste analyse van de identiteitscrisis van Patrick Neumann maken. Hij schrijft:

Iemand is wie hij is en gelukkig ben ik wie ik ben. Een èchte Indo van vlees en bloed.

Nu ben ik wat vlees en bloed betreft net zo’n echte Indo als Neumann. De vraag is alleen wat dat met mijn identiteit heeft te maken. Of, anders geformuleerd, wat voor antwoorden op vragen rond driftregulering en zinverlening komen voort uit het feit dat ik een mens van Indische afkomst ben? Hebben Indo’s een gezamenlijke moraal, mores, regels, spijswetten, een blik op de zin van het leven? Het antwoord op al deze vragen is: “Nee, dat hebben we niet.” Uit het feit dat je Indo bent volgt geen enkel zinnig antwoord op levensvragen. Indo’s vormen geen moreel culturele groep.
Wat Indo’s met elkaar verbindt is slechts hun vlees, bloed en enkele historische wederwaardigheden. Maar in Neumanns ogen is dit juist heel belangrijk. Geen wonder dat Neumann het een ramp vindt als hij als Italiaan, Spanjaard, Braziliaan, Marokkaan of Turk wordt weggezet. Daarmee wordt zijn lichamelijke bestaan, en dus zijn enige strohalm voor identiteit, ontkent.
Als ik mijn identiteit moet beschrijven zou ik ondermeer zeggen dat ik Nederlander ben, vader van twee kinderen, hedonistisch filosoof, en fanatiek hardloper. Uit het feit dat ik Nederlander ben volgen bepaalde normen en waarden, zoals omgangsregels en opvattingen over democratie, de waarde van discussie en debat en vrijheid van meningsuiting. Uit het feit dat ik hedonistisch filosoof ben volgt te veel om op te sommen. Dat ik tot de groep fanatieke hardlopers behoor bepaalt hoe ik omga met mijn gewicht, zorg voor mijn lijf en de inname van calorieën. Dit is voor de inrichting van mijn leven allemaal veel belangrijker dan het feit dat ik Indo ben. Ik heb mij aangesloten bij groepen die min of meer gedeelde ethische opvattingen, opvattingen over het goede leven, bezitten.
Iedereen heeft wel eens een romantische film gezien waarbij een blanke Europeaan werd opgenomen tussen Indianen of Samoerai. De man in kwestie, ik ken geen film waarin dit met een vrouw gebeurt, wordt door de Indianen of Samoerai beschouwd als een van hen. Hij gaat zich kleden en gedragen als Indiaan of Samoerai. Is de identiteit van deze man veranderd? Uiteraard. Hij heeft op zijn minst zijn individualiteit met een nieuw aspect verrijkt.
In dit licht is het schokkend als Neumann schrijft:

In die periode moet ik mezelf hebben aangeleerd dat ik niet bij de Indische gemeenschap hoor. Altijd was er namelijk wel een moment waarop ik iets niet snapte. Een woord of een gerecht. Als ik vroeg naar de betekenis kreeg ik dikwijls te horen: “Als je dat niet weet ben je geen echte Indo.” Of: “Weet je dat niet? En jij bent Indisch?” Dit heb ik ook vaak moeten horen: “Versta/praat je geen Maleis? Je bent toch Indisch?” Mijn vrouw zei trouwens onlangs dat ik op de laatste vraag had moeten antwoorden dat ik alleen Maleis praat tegen bedienden.

Als Indo zijn wordt bepaald door vlees en bloed, en de vraag of je wat woorden Maleis spreekt, hoe zielig zijn we dan als we ‘Indo’ aan onze identiteit willen toevoegen? Het wordt nog treuriger als de enige morele regel is dat we ons tegen onze bedienden anders gedragen dan tegen onze gelijken.
Laten we de vraag eens omdraaien. Laten we ons eens afvragen wat voor normen, waarden en levensinstelling volgen uit het feit dat iemand Indo is. Zegt Indo zijn iets over godsdienst of ethiek? Zegt het iets over uiterlijk en aankleding? Zegt het iets over gedrag? Zolang we geen mogelijkheid hebben om van personen te zeggen dat ze Indo zijn, ondanks dat ze geen enkele bloedband met Indië hebben, is voor mij Indo zijn niet veel meer dan een kleurtje, wat verhalen en een fotoalbum. Mijn Duitsachtige achternaam is ongeveer even belangrijk.
Het enige ethische element dat Indo’s verbindt dat ik kan bedenken is het volgende. Indo zijn betekent dat je weet wat het is om los van culturele geworteldheid en bloedbanden een identiteit te moeten vinden. Wij weten hoe lastig het is om door groepen als anders te worden beschouwd op grond van je uiterlijk, kleur. We weten hoe moeilijk het is om in een maatschappij tussen culturele groepen terecht te komen. Daarom zijn wij een groep die een bepaalde houding heeft tegenover tweede en derde generatie nieuwkomers van andere culturele groeperingen. Op grond van onze eigen successen en mislukkingen zetten wij ons in woord en daad in voor begrip voor deze groeperingen. Indo zijn is dus geen levensomvattende identiteit. Het is een beperkte sociaal politieke houding, maar wél een die in onze maatschappij belangrijk is.
Daarom is Geert Wilders geen Indo, en Job Cohen wel.

woensdag 21 oktober 2009

Monkie, Darley en Latané

Monkie zit nog steeds voor het raam (zie Monkie en Milgram). Hij heeft genoten van het uitzicht op de 4-Mijl van Groningen, en inmiddels is hij met zijn tweede boek bezig. Tussen het lezen over evolutie door vroeg hij laatst of hij nu tot de lagere of tot de hogere apen behoort. “Het is bij jou lastig om te zien,” zo heb ik hem geantwoord, “en DNA-onderzoek is in jouw geval uitgesloten.” Monkie keek wat bedroefd: “Betekent dat dat ik misschien niet tot de mensapen behoor?” Alhoewel ik het antwoord op die vraag niet wist, kon ik hem geruststellen: “Als je je af kunt vragen of je een mensaap bent, dan ben je een mensaap.” Soms is het een zegen om filosoof te zijn.


Veel belangrijker dan al deze spitsvondige overpeinzingen is de vraag waarom Monkie nog niet opgehaald is door zijn papaatje of mamaatje. Had Stanley Milgram ongelijk? Zijn alle mensen op de wereld niet via maximaal zes “handshakes” met elkaar verbonden? Monkie werd er een beetje droevig van. Wat heb je nu aan wetenschap als je je vader of moeder er niet door kunt terugvinden?
Als we de theorie van Milgram aanduiden als de
six-handshake-hope, dan is er ook een no-handshake-fear. De angst dat niemand handen wil schudden en dat Monkie daardoor nooit thuis zal komen. Dit effect werd voor het eerst beschreven door John Darley en Bibb Latané, naar aanleiding van de moord op Kitty Genovese in 1964. Genovese werd op gruwelijke wijze om het leven gebracht terwijl 38 buren vanuit hun woning, veilig vanachter de gordijnen toekeken. Niemand nam zelfs maar de moeite om de politie te bellen, laat staan om te schreeuwen of te hulp te snellen. Darley en Latané gingen op zoek naar de achterliggende mechanismen. Wat ze vonden is bekend geworden als het bystander effect:

Hoe meer mensen samen met ons staan toe te kijken, hoe minder we genegen zijn om de helpende hand te bieden.

Als je als enige iemand ziet verdrinken ben je eerder geneigd te helpen, dan als er nog tien anderen bij staan. Anders gezegd, mocht u in nood verkeren dan kunnen er maar beter zo min mogelijk potentiële helpers aanwezig zijn. Ons gevoel van verantwoordelijkheid is omgekeerd evenredig aan het aantal mede-omstanders. Waarom zou je helpen als er nog tien anderen staan die ook niets doen?
Op internet zijn de gevolgen van dit effect niet te overzien. Zodra surfers het gevoel hebben dat er nog honderden, duizenden, miljoenen anderen zijn die ook zouden kunnen reageren, waarom zou je je dan druk maken? Monkie kijkt een beetje treurig uit het raam, zwevend tussen hoop en vrees. Honderden mensen zouden hem kunnen helpen. Maar daar wordt hij niet meer zo vrolijk van. Waren het er maar één of twee… Dan had hij nog een kans gehad.
Heeft u enige moeite gedaan om Monkie te helpen? Hebben Darley en Latané gelijk? Of toch Milgram?
Monkie hoopt dat u dit bericht doorstuurt...


Monkie
Monkie
Dieter Schubert

woensdag 14 oktober 2009

Tollenaars

Aanvankelijk was een geloof in God of een Hogere Wereld het cement van onze samenleving. Maar, zoals we elkaar onophoudelijk helpen te herinneren, we hebben God gedood. God bestaat niet meer, het voor ons onkenbare Rijk is leeg of vernietigd. Zo hebben we ons bevrijd van een juk dat te zwaar op ons drukte: Nooit meer ter biecht, nooit meer ter avondmaal, nooit meer schuldbelijdenis en boetedoening, en nooit meer zelfgekozen onmondigheid.
Echter, anders dan ons overwinningslied doet vermoeden hebben we God nooit gedood. We hebben hem weliswaar hard geraakt, hij is uit de hemel gestort, maar we hebben hem niet gedood. Nietzsche juichte te vroeg. God laat zich niet zomaar doden. In een andere versie van hetzelfde verhaal is er geen sprake van een gevecht tussen de mensheid en God, maar van een gevecht tussen twee Goden. De vraag is daarbij niet wie doodt wie, maar wie onderwerpt wie. De God van het Christendom heeft dus verloren, maar van wie? Van de mensheid, van ons, of van een andere God?
De Nederlandse gulden symboliseerde op uiterst elegante wijze de uitkomst van dit gevecht. De nieuwe God won, zij noemde zich Gulden, en onderwierp ons aan haar strenge regime: God zij met ons. Niet langer schikten wij ons naar tien, of weet ik hoeveel, geboden. We herschikten ons naar een slim stelsel van samenhangende rechten en plichten: de economie. De moderne westerse mens buigt slechts voor Gulden.
En het is ontluisterend om te zien hoe gemakkelijk we ons hebben onderworpen. Maatschappelijke debatten worden slechts gevoerd in economische termen. Neem als voorbeeld de commotie rond de pensioengerechtigde leeftijd. Gaat het daarbij om de kwaliteit van een mensenleven? Draait het daarbij om de vraag hoe we zolang mogelijk kunnen genieten, hoe we onze kinderen en kleinkinderen kunnen ondersteunen, of hoe we vrij kunnen zijn? Nee, uiteraard niet. We hebben geen andere God dan Gulden. Voor haar buigen we diep ons hoofd. Vraag u maar eens af: Waarom 67, en niet 68 of 69 of 63 jaar? Kent u andere dan economische redenen? Is er in het debat één sociologische of psychologische studie aangehaald? Vraag u eens af: Waarom kon het kabinet Balkenende Wilders niet van repliek dienen toen deze vroeg naar de kosten voor allochtonen? Kende het kabinet soms geen andere argumenten dan kosten? En is Wilders zo dom dat hij niet doorheeft dat het belasten van hoofddoekjes deze tot statussymbool verheft? God en Gulden verenigd in een duur hoofddoekje?
Boekhouders, accountants en hypotheekadviseurs zijn de priesters die ons helpen met de meest existentiële vraag van de moderne mens: Hoe houd ik het allemaal betaalbaar? De minister van financiën is de Paus. Van christenen zijn we tot economisten geworden.
Rob Wijnberg schrijft dat Barrack Obama een onderscheid kent tussen woord en daad omdat hij een pragmatist is. Wijnberg heeft weinig van het pragmatisme begrepen. Pragmatisten zeggen juist dat woorden geen betekenis hebben zolang niet duidelijk is wat voor verschil ze maken voor het handelen. Of, nog sterker, woorden zijn taalhandelingen. Obama maakt geen onderscheid tussen woord en daad. Voor Obama zijn woorden gelijk aan daden. Obama weet dat soms één woord meer doet dan een miljoen beelden.
Wijnberg schrijft:

Maar een pragmatist zou zeggen dat woord en daad slechts verschillende instrumenten voor verschillende doelen zijn: de utopische retoriek moet mensen inspireren, het beleid moet dingen realiseren. En die twee doelen vallen in werkelijkheid nooit samen.

Maar, mensen inspireren is trivialiter iets anders dan doelen realiseren. Dus dat wisten we wel, dat wist Obama ook wel en dat weten zelfs de Republikeinen. Voor Obama geldt de regel die voor ons allemaal geldt: wat je belooft moet je waarmaken, of je moet in ieder geval je uiterste best doen om het waar te maken.
Pragmatisten kenmerken zich door een allergie voor, zoals Richard Rorty het noemde, final vocabularies. Er zijn geen uiteindelijke, fundamentele redenen. Er is geen geloof dat alle andere geloven aftroeft. Noch het geloof in de maakbaarheid van de wereld, noch het geloof in God, noch het geloof in wetenschap, noch het geloof in communisme, noch het geloof in kapitalisme kan het onwrikbare fundament vormen voor onze samenleving. Dus zullen pragmatisten ook niet buigen voor de priesters van Gulden . En dat is het grote probleem voor Obama. Voor- en tegenstanders verwachten dat hij zijn standpunten baseert op economische gronden, en dat hij zijn beloften omzet in economisch beleid. Voor- en tegenstanders verwachten dat hij zich onderwerpt aan Gulden.
Obama bezigt geen utopische retoriek. Zo nu en dan bezigt Obama geen economische retoriek, dat is wat anders. ‘Hoop’ is geen economische term. Hoop is niet te vangen in een balans met winst- en verliesrekening. Dat Wijnberg in Obama’s woorden utopische retoriek ziet is het gevolg van Wijnbergs eigen onderwerping aan Gulden. Obama predikt geen utopie. Dat kan een pragmatist niet eens. Obama spreekt in termen die geen plaats hebben in de wereld van economisten, maar dat maakt zijn woorden niet utopisch. Voor pragmatisten zijn woorden en daden instrumenten die mensen in staat stellen zich te ontworstelen aan God, welke God dan ook, en die mensen de mogelijkheid bieden om de wereld stukje bij beetje te verbeteren. Voor een goed pragmatist zoals Obama vallen die doelen samen. Maar om die boodschap over te brengen zal hij boven een onmetelijke afgrond moeten balanceren tussen de oude God, de nieuwe God en een wereld zonder goden.

zaterdag 10 oktober 2009

Nomofobie (2)

Nomofobie is de angst je mobiele telefoon niet bij je te hebben. Dit klinkt voor velen waarschijnlijk als een grappige, maar toch vooral puberale angst van voornamelijk tienermeisjes die de hele dag willen kletsen en smessen met hun vriendinnen. Maar nomofobie is geen puberale angst. Het is strikt genomen zelfs geen fobie; het is wel een angst, maar geen stoornis. Nomofobie is vergelijkbaar met de angst om blind te worden, of om reuk, smaak of gevoel te verliezen. En aangezien ieder gezond mens in paniek zou raken bij het vooruitzicht een zintuig te verliezen, kunnen we de definitie van nomofobie ook omkeren: Mensen zonder nomofobie zijn (nog) niet in staat gebleken het gebruik van de mobiele telefoon onder de knie te krijgen.
Net zoals blinden niet bang zullen zijn voor het donker (achluofobie), zo zullen mensen voor wie de mobiele telefoon niet meer is dan een draagbare versie van de ouderwetse huistelefoon, geen last hebben van nomofobie. Dit is overigens geen waardeoordeel. Het is niet verkeerd om geen last te hebben van nomofobie. En de reden dat we mensen zonder nomofobie niet veroordelen is dezelfde als waarom we blinden niet veroordelen voor de afwezigheid van achluofobie. Mensen die hun mobiele telefoon nooit missen, ontberen een manier om de wereld te ervaren. Ze verdienen medelijden.
De denkfout die vaak wordt gemaakt is dat een mobiele telefoon slechts gemakkelijk is, slechts een werktuig dat het leven comfortabeler maakt. En natuurlijk lijkt het mobieltje in eerste instantie niets wezenlijks toe te voegen aan onze wereld. Maar niets is minder waar. Mobieltjes kunnen een nieuw zintuig vormen. Ze kunnen de wijze waarop wij de wereld ervaren veranderen.
En dan vooral de sociale wereld. Voor wie geen mobieltje bezit is sociale nabijheid gebonden aan lichamelijke nabijheid. Deze mensen zullen zeggen dat iemand ‘in het echt’ spreken altijd fijner is dan iemand over de telefoon spreken. Ze zullen ook volhouden dat een ansichtkaart ontvangen, ‘meer zegt’ dan een smesje ontvangen. We moeten medelijden hebben met deze mensen. De vergelijking met een blinde kan wederom verhelderend zijn. Om iemands uiterlijk te beoordelen zal een blinde de persoon moeten voelen. De afstand die er bij een ziende niet toe doet, of zelfs noodzakelijk is om het uiterlijk te beoordelen, is bij een blinde een onoverbrugbare kloof. Blinden en nomobies (mensen die het mobieltje slechts als gereedschap zien) ontberen een toegang tot de wereld.
Techniek verandert niet alleen de wereld, techniek verandert soms ook de ervaring die wij van de wereld hebben. Een goed voorbeeld hiervan vormt TVSS, tactile visual sensory substitution. Bij blinden wordt het beeld van een videocamera via een prikkelplaatje overgebracht op de tong.



Het meest belangwekkende van TVSS is dat blinden erdoor visuele (!) ervaringen krijgen. Het gevoel van een tong die geprikkeld wordt verdwijnt, en maakt plaats voor een visuele ervaring! Uiteraard lukt dit pas na oefening en gewenning, maar het resultaat is verbluffend. De wereld wordt ervaren via een nieuwe perceptuele modaliteit. Dit is geen proces waarbij tactiele informatie door een blinde wordt doorgeredeneerd naar visuele informatie, maar een proces dat het gevoel waarmee iemand in de wereld staat verrijkt.
Een mobieltje kan een vergelijkbare functie vervullen. Mensen die de wereld via hun mobieltje ervaren, ervaren de sociale wereld op een wijze die voor nomobies is uitgesloten. Dat komt ondermeer doordat de mobiele telefoon strikt persoonlijk is, en altijd voorhanden, net zoals onze andere zintuigen. Zo brengt dit extra orgaan anderen dichterbij, en verrijkt de ervaring van onze sociale wereld. De filosoof Alva Noë schrijft:

Technologie vergroot ons bereik, en vergroot op die manier de mate waarin zaken voor ons aanwezig kunnen zijn. Mijn moeder die duizenden kilometers ver weg zit is aanwezig, want ze is slechts één telefoontje van mij verwijderd.[…]
Alva Noë, Out of Our Heads, pp. 83-84.

Vijf zintuigen is een toevallige gift van de evolutie. Innovatieve technieken zullen ons arsenaal aan zintuigen uitbreiden, op een onvoorspelbare wijze en in onvoorspelbare richtingen. Eens zullen we verzuchten: “Zonder mobieltje ben ik geen mens meer, of in ieder geval minder mens dan met mobieltje.”