Patrick Neumann blijft in een identiteitscrisis zitten (lees: Indotiteit – Identiteitscrisis (deel 2)). Waarom voelt hij zichzelf geen Indo? Ik voel mij zeer met Neumann verbonden. Niet omdat we beide Indo’s zijn, dat beschouw ik als een historisch toeval. Nee, ik voel mij met hem verbonden omdat we beide een achternaam hebben waarin de letter ‘n’ overvloedig en niet geheel volgens de spellingsregels voorkomt. Wij behoren tot de selecte groep Nederlanders waarvan de achternaam Duitse wortels verraadt. Waarom voelt Neumann dit niet als een identiteitscrisis? Waarom ervaart hij het meer belastend om Indo te zijn? De Belgische hoogleraar Paul Verhaeghe wijdt in zijn boek Het einde van de psychotherapie een hoofdstuk aan identiteit (Identiteit in tijden van eenzaamheid) dat mij uit mijn filosofisch hart is gegrepen. Verhaeghe behandelt daarin twee vragen rond identiteit. Ten eerste wat is identiteit? En ten tweede wat is het nut van een identiteit?
Voor ik verder ga zal ik drie termen uit elkaar halen die bij een discussie over identiteit van belang zijn, en nogal eens worden verward. Met de term ‘mens’ duid ik een exemplaar aan van de menselijke soort. Een baby is een mens, ik ben een mens, en Maxima is ook een mens. Met de term ‘persoon’ duid ik een mens aan die in staat is tot het nemen van zelfstandige beslissingen. Een baby is geen persoon, net zo min als een mens in coma. Maxima en ik zijn wel personen. Een individu is een persoon bekeken vanuit haar of zijn unieke eigenschappen, of unieke combinatie van eigenschappen. Wat Maxima tot een ander individu maakt dan ik, is, onder heel veel andere, het feit dat zij tot de koude kant van Beatrix behoort en ik niet.
Wat is nu de relatie tussen identiteit en individu? Door allerlei ideehistorische kronkels, waar ik nu niet op in zal gaan, worden deze termen vaak aan elkaar gelijk gesteld. Maar Verhaeghe wijst er op dat:
Identiteit etymologisch gesproken verwijst naar het geruststellende gevoel deel uit te maken van een groep waaraan men min of meer identiek is – het Latijnse identitas betekent ‘gelijkheid’ (pagina 13).
Onze identiteit maakt ons dus niet tot een uniek individu. Onze identiteit komt tot stand doordat we ons aansluiten bij een bepaalde groep, en min of meer identiek worden aan de leden van die groep. Je identiteit ontwikkelen betekent dus je qua uiterlijk en gedrag onderwerpen en aanpassen aan de mores van een groep. Deze onderwerping is vooral van moreel belang. Verhaeghe:
Bekleding, in de letterlijke en figuurlijke betekenis, is bepalend voor onze identiteit. Culturele codes en conventies beslissen hoe die bekleding en dus die identiteit er uit moet zien. (pagina 26)
Behoren tot stabiele groepen is ontzettend belangrijk. Wanneer dit ondergraven wordt, komen identiteitsbeleving, driftregulering en zinverlening op een hellend vlak terecht. (pagina 19)
Lid zijn van een stabiele groep zorgt ervoor dat we weten wie we zijn, wat we te doen hebben, en hoe we ons leven kunnen inrichten. Identiteit is daarmee een ethische notie geworden.
Met dit in ons achterhoofd kunnen we een eerste analyse van de identiteitscrisis van Patrick Neumann maken. Hij schrijft:
Iemand is wie hij is en gelukkig ben ik wie ik ben. Een èchte Indo van vlees en bloed.
Nu ben ik wat vlees en bloed betreft net zo’n echte Indo als Neumann. De vraag is alleen wat dat met mijn identiteit heeft te maken. Of, anders geformuleerd, wat voor antwoorden op vragen rond driftregulering en zinverlening komen voort uit het feit dat ik een mens van Indische afkomst ben? Hebben Indo’s een gezamenlijke moraal, mores, regels, spijswetten, een blik op de zin van het leven? Het antwoord op al deze vragen is: “Nee, dat hebben we niet.” Uit het feit dat je Indo bent volgt geen enkel zinnig antwoord op levensvragen. Indo’s vormen geen moreel culturele groep.
Wat Indo’s met elkaar verbindt is slechts hun vlees, bloed en enkele historische wederwaardigheden. Maar in Neumanns ogen is dit juist heel belangrijk. Geen wonder dat Neumann het een ramp vindt als hij als Italiaan, Spanjaard, Braziliaan, Marokkaan of Turk wordt weggezet. Daarmee wordt zijn lichamelijke bestaan, en dus zijn enige strohalm voor identiteit, ontkent.
Als ik mijn identiteit moet beschrijven zou ik ondermeer zeggen dat ik Nederlander ben, vader van twee kinderen, hedonistisch filosoof, en fanatiek hardloper. Uit het feit dat ik Nederlander ben volgen bepaalde normen en waarden, zoals omgangsregels en opvattingen over democratie, de waarde van discussie en debat en vrijheid van meningsuiting. Uit het feit dat ik hedonistisch filosoof ben volgt te veel om op te sommen. Dat ik tot de groep fanatieke hardlopers behoor bepaalt hoe ik omga met mijn gewicht, zorg voor mijn lijf en de inname van calorieën. Dit is voor de inrichting van mijn leven allemaal veel belangrijker dan het feit dat ik Indo ben. Ik heb mij aangesloten bij groepen die min of meer gedeelde ethische opvattingen, opvattingen over het goede leven, bezitten.
Iedereen heeft wel eens een romantische film gezien waarbij een blanke Europeaan werd opgenomen tussen Indianen of Samoerai. De man in kwestie, ik ken geen film waarin dit met een vrouw gebeurt, wordt door de Indianen of Samoerai beschouwd als een van hen. Hij gaat zich kleden en gedragen als Indiaan of Samoerai. Is de identiteit van deze man veranderd? Uiteraard. Hij heeft op zijn minst zijn individualiteit met een nieuw aspect verrijkt.
In dit licht is het schokkend als Neumann schrijft:
In die periode moet ik mezelf hebben aangeleerd dat ik niet bij de Indische gemeenschap hoor. Altijd was er namelijk wel een moment waarop ik iets niet snapte. Een woord of een gerecht. Als ik vroeg naar de betekenis kreeg ik dikwijls te horen: “Als je dat niet weet ben je geen echte Indo.” Of: “Weet je dat niet? En jij bent Indisch?” Dit heb ik ook vaak moeten horen: “Versta/praat je geen Maleis? Je bent toch Indisch?” Mijn vrouw zei trouwens onlangs dat ik op de laatste vraag had moeten antwoorden dat ik alleen Maleis praat tegen bedienden.
Als Indo zijn wordt bepaald door vlees en bloed, en de vraag of je wat woorden Maleis spreekt, hoe zielig zijn we dan als we ‘Indo’ aan onze identiteit willen toevoegen? Het wordt nog treuriger als de enige morele regel is dat we ons tegen onze bedienden anders gedragen dan tegen onze gelijken.
Laten we de vraag eens omdraaien. Laten we ons eens afvragen wat voor normen, waarden en levensinstelling volgen uit het feit dat iemand Indo is. Zegt Indo zijn iets over godsdienst of ethiek? Zegt het iets over uiterlijk en aankleding? Zegt het iets over gedrag? Zolang we geen mogelijkheid hebben om van personen te zeggen dat ze Indo zijn, ondanks dat ze geen enkele bloedband met Indië hebben, is voor mij Indo zijn niet veel meer dan een kleurtje, wat verhalen en een fotoalbum. Mijn Duitsachtige achternaam is ongeveer even belangrijk.
Het enige ethische element dat Indo’s verbindt dat ik kan bedenken is het volgende. Indo zijn betekent dat je weet wat het is om los van culturele geworteldheid en bloedbanden een identiteit te moeten vinden. Wij weten hoe lastig het is om door groepen als anders te worden beschouwd op grond van je uiterlijk, kleur. We weten hoe moeilijk het is om in een maatschappij tussen culturele groepen terecht te komen. Daarom zijn wij een groep die een bepaalde houding heeft tegenover tweede en derde generatie nieuwkomers van andere culturele groeperingen. Op grond van onze eigen successen en mislukkingen zetten wij ons in woord en daad in voor begrip voor deze groeperingen. Indo zijn is dus geen levensomvattende identiteit. Het is een beperkte sociaal politieke houding, maar wél een die in onze maatschappij belangrijk is.
Daarom is Geert Wilders geen Indo, en Job Cohen wel.